Ik ben aan het zoeken
(grappig, ik zoek naar een vertaling, kom ik een link voor vertalingen tegen..naar de announcement van dit forum

, eindelijk voldoening..)
Ik heb alleen fragmenten gevonden:
Aanhef
Muze, vertel mij over de man, de veellistige man, die lange tijd rondzwierf nadat hij Troje, de heilige stad, verwoestte: van vele mensen heeft hij de steden gezien en leerde hij de gevoelens kennen, veel heeft hij geleden op zee, vechtend voor zijn eigen leven en de terugkeer van zijn kameraden. Maar toch kon hij zijn kameraden niet redden, hoezeer hij dat ook verlangde: want zij, dwazen, stierven door hun eigen overmoedige daden: die aten de runderen van Hyperion Helios op. Maar hij ontnam de dag van de terugkeer. Godin, dochter van Zeus, zeg het ook ons, beginnende van waar het U goeddunkt.
In die tijd toen alle die de verradelijke dood ontvlucht waren, thuis waren, veilig voor de oorlog en [de gevaren van] de zee, maar hem alleen, terwijl hij verlangde naar de terugkeer en zijn vrouw, hield de eerbiedwaardige nymf Calypso, de verhevene onder de godinnen, gevangen in haar gewelfde grotten. Ze verlangde dat hij haar echtgenoot zou zijn. Maar toen kwam het jaar, na verloop van jaren, waarin de goden voor hem beschikten om naar huis te gaan, naar Ithaka, toen was hij nog niet gespaard van de beproevingen zelfs niet onder de zijnen. De goden hadden medelijden, allen behalve Poseidon: hij was rusteloos vertoornd op Odysseus, die op een god geleek, totdat hij in zijn land was aangekomen.
VI, 1 - 197
Ga wassen, Nausicaä
Zo lag de veellistige Odysseus daar te slapen, overmand door slaap en uitputting. Athena van haar kant ging naar het volk en de stad der Phaeaken, die lang geleden eens in het uitgestrekte Hyperia woonden, dicht bij de Cyclopen, baldadige lieden die hen pestten en hen in kracht overtroffen. Vandaar deed de goddelijke Nausithoüs hen verhuizen en hij vestigde hen in Scheria, ver van de broodetende mensen. Rondom de stad plaatste hij een muur en hij bouwde huizen. Hij bouwde tempels voor de goden en verdeelde de akkers. Maar hij was al gegaan, door dood overmand naar *****: Alkinoos regeerde nu, door de goden met wijsheid begiftigd. Naar zijn huis ging de fonkelogige Athena, bedacht op de terugkeer van grootmoedige Odysseus. Zij ging op weg naar de kunstig versierde slaapkamer, waarin het meisje Nausicaä, dochter van de grootmoedige Alkinoos, sliep, gelijkend op een onsterfelijke in schoonheid en gestalte. Bij haar waren twee slavinnen, door de Chariten met schoonheid begiftigd, aan weerszijden van de deurposten: de gepolijste deur was gesloten. Als de adem van de wind zweefde de godin naar het bed van het meisje, ze ging bij het hoofdeinde staan en sprak de volgende woorden tot haar, terwijl ze geleek op de dochter van de beroemde zeevaarder Dymas, die een leeftijdgenootje van haar was en die haar nauw aan het hart lag. De fonkelogige Athena had haar gestalte aangenomen en sprak: "Nausicaä, hoe komt je moeder toch aan zo'n nalatige dochter? Je schitterende kleren liggen er verwaarloosd bij en binnenkort is je huwelijk, waarbij je mooie keleren moet aantrekken en kleren moet verschaffen voor hen die je begeleiden. Daardoor verspreidt je goede naam zich en verheugen je vader en je eerbiedwaardige moeder zich daarom. Kom, laten we gaan wassen bij het aanbreken van de dageraad. Ik zal meegaan als helpster: dan ben je er sneller mee klaar. Wie weet hoe kort je ongehuwd blijft! Want de aanzienlijksten onder heel het volk van de Phaeaken, je eigen geboorteland, dingen naar je hand. Maar kom, vraag morgenvroeg aan je vader de muilezelwagen te laten inspannen. Daar kan het wasgoed in: schitterende lendedoeken, mantels en lakens en ook voor jezelf is het beter dan te voet te gaan: want de wasplaatsen zijn een eind van de stad verwijderd." Na deze woorden keerde de fonkelogige godin naar de Olympos, waar naar men zegt de eeuwig onwankelbare woonplaats is van de goden: niet wordt hij geschokt door winden, nooit door regen bevochtigd of door sneeuw bedekt, een heldere wolkenloze hemel spreidt zich uit en een heldere lichtglans breidt zich uit. Daar leven de goden alle dagen in vreugde. Daarheen ging de fonkelogige godin, nadat zij het meisje haar boodschap had gebracht. Dadelijk kwam de heerlijk tronende Dageraad, die de sierlijk geklede Nausicaä wekte. Aanstonds verbaasde zij zich ten zeerste over haar droom. Ze liep het paleis door om het te vertellen aan haar ouders, haar geliefde vader en moeder. Ze trof hen binnen aan: Zij zat bij de haard samen met dienaressen purperen wol te spinnen. Hem ontmoette ze buiten, die op het punt stond naar de vergadering met roemrijke koningen te vertrekken, waarheen de edele Phaeaken hem riepen. Terwijl ze vlak voor hem stond, sprak ze haar geliefde vader toe: "Lieve papa, wilt u voor mij een hoge wagen met sterke wielen laten klaarmaken, zodat ik de prachtige kleding, die me er vuil bij liggen, naar de rivier kan brengen om te wassen. Bovendien past het u ook zelf schoon gewassen kledij te hebben, wanneer u raadszitting houdt te midden van de voornaamsten. In het paleis heb je 5 zonen waarvan 2 getrouwd en 3 vrijgezellen in de bloei van hun leven, die willen altijd pas gewassen kleren wanneer ze naar de dansvloer trekken: op mij rust de zorg voor dit alles." Dat zei ze, want ze schroomde zich om vrijuit over het bloeiende huwelijk met haar vader te spreken. Deze begreep alles en antwoordde: " Ik weiger je de muilezels niet, kind, of iets anders. Ga maar gerust want dienaars zullen de hoge wagen met sterke wielen, voorzien van een bovenstel, klaarmaken."
Werk en spel bij de rivier
Een onverwachte verschijning
Maar toen ze eraan dacht opnieuw naar huis te gaan, nadat ze de muilezels inspande en de mooie kleding opvouwde, vatte de fonkelogige Athena een nieuw plan op zodat Odysseus gewekt zou worden door en het meisje met het mooie gelaat zou zien, die hem de weg naar de stad van de Phaeaken zou wijzen. Dus wierp de prinses de bal naar een dienares, maar ze miste de slavin en wierp hem in een diepe maalstroom, waarop ze luidkeels gilden. De goddelijke Odysseus werd wakker en ging rechtop zitten, terwijl hij in zijn geest en gemoed overwoog: "Wee mij. In het land van welke mensen ben ik nu weer terechtgekomen. Zijn ze overmoedig, woest en onrechtvaardig of zijn ze gastvrij en godsvrezend van aard? Heldere stemmen omringen mij zoals van vrouwen, nymfen die wonen op de steile toppen avn bergen of aan de bronnen van de rivieren of in grasrijke weiden. Of ben ik in de buurt van mensen met spraak begiftigd? Maar kom, dat ik het zelf eens uitprobeer en ga zien." Zo sprak hij en de goddelijke Odysseus kwam te voorschijn vanonder de struiken, met zijn stevige hand brak hij uit het dichte kreupelhout een bladertak af, om hiermee zijn naaktheid te bedekken. Hij ging op weg zoals een leeuw in de bergen (opgegroeid), vertrouwend op zijn kracht, gaat door regen en wind. Zijn ogen schieten vuur en hij besluipt runderen of schapen en zit hindes in het veld achterna. Honger drijft hem ertoe een aanval te wagen op de schapen, zelfs een stevige schapenstal binnen te sluipen. Zo ook stond Odysseus gereed om zich te begeven onder de schoonlokkige meisjes, hoe naakt hij ook was, maar de nood overviel hem. Vreselijk gehavend door het zoute zeewater kwam hij te voorschijn. Ze stoven uiteen naar alle kanten: de enen naar het strand, de anderen naar de uitstekende rotspunten. Alleen de dochter van Alkinoos bleef staan: Athena immers gaf haar moed en nam de vrees weg uit haar ledematen. Ze bleef rustig voor hem staan. Odysseus overlegde of hij het meisje zou smeken, nadat hij haar knieën had vastgenomen, of hij dan wel vanop een afstand alleen maar met vriendelijke woordjes zou smeken, in de hoop dat zij hem de stad zou wijzen en hem kleren zou geven. Toen hij erover nadacht, leek het hem beter vanop een afstand met honingzoete woorden te smeken opdat het meisje niet zou boos worden, wanneer hij haar bij de knieën vastnam. Dadelijk sprak hij de vriendelijke en behendige woorden:
Odysseus' bede
"Ik smeek u, meesteres: maar ben jij een godin of een gewoon mens? Als je een godin bent, die de wijde hemel bewonen, dan doet u me het meest denken aan Artemis, de dochter van de grote Zeus, met je uiterlijk, je rijzigheid en je gestalte. Als je één van de stervelingen bent, die de aarde bewonen, dan zijn je vader en eerbiedwaardige moeder 3 maal gelukkig en ook je broers zijn 3 maal gelukkig: hun gemoed wordt zeker wel met vreugde gevuld omwille van jou, wanneer ze hun kind de dansvloer zien betreden. Maar in zijn hart is hij meer dan de anderen het gelukkigst, die je door een overwicht van bruidschatten mee naar huis mag nemen. Ik heb immers nog nooit zo iemand gezien , man noch vrouw, bewondering overvalt mij wanneer ik je zie. In Delos heb ik ooit bij het altaar van Apollo een opschietende jonge stam van een palmboom gezien. Want ook daar ben ik vroeger eens gekomen. Een groot krijgsvolk volgde mij op die tocht, die me vreselijke smart zou brengen. Evenzeer als ik toen verbaasd was nadat ik hem lange tijd bekeek aangezien nog nooit zulke stam ontsproten was uit de aarde, zo ook bewonder ik jou en sta ik verbaasd. Ik vrees hevig uw knieën aan te raken, een hevige smart heeft me getroffen. Gisteren ben ik na 19 dagen aan de wijnrode zee ontvlucht: al die tijd hebben de golven en de jagende winden me voortgestuwd weg van het eiland Ogygië. Nu wierp de godheid me hier aan land, opdat ik wellicht ook hier leed zou ondergaan. Want ik meen dat het niet zal ophouden, omdat de goden nog veel meer zullen meebrengen. Maar, vorstin, heb medelijden: nadat ik veel geleden heb, ben ik het eerst naar jou gekomen, omdat ik niemand van de anderen mensen kende, die deze stad en dit land bewonen. Toon me nu de stad, geef me een lap om me mee te bedekken, als jij soms een pakdoek voor de was naar hier hebt meegebracht. Mogen de goden je geven al wat uw hart begeert: mogen ze jou een man, een huis en prachtige eensgezindheid, die toch zo mooi is, verlenen: want niets is beter en sterker, nl dat een man en een vrouw eensgezind een huis bewonen, tot groot ongenoegen van hun vijanden en tot vreugde van hun vrienden: maar zij zelf ervaren hun eensgezindheid het meest." De blankarmige Nausicaä zei tegen hem: "Vreemdeling, aangezien jij geen dwaas en slecht man lijkt, de Olympische Zeus verdeelt naar goeddunken het geluk onder de mensen, zowel aan de goeden als aan de slechten, zoals hij het zelf wil. Ook aan jou gaf hij zeker wel, niettemin is het nodig dat je het verdraagt. Maar omdat je nu in ons land en onze stad gekomen bent, mag het je zeker niet aan kleren of iets anders, wat een beproefde smekeling toekomt, ontbreken. Ik zal je de stad tonen en ik zal de naam van haar bewoners geven: de Phaeaken bewonen deze stad en dit land. Ik ben de dochter van de grootmoedige Alkinoos, op hem berust de macht en de kracht van de Phaeaken."
XIX, 386 - 502
Odysseus en Eurykleia
Toen hij zo gesproken had, nam de oude vrouw een blinkende waskom, waarin ze voeten waste. Ze goot er veel koud water in, vervolgens goot ze er warm water bij. Odysseus zat bij de haard, maar plots wendde hij zich naar het donker want onmiddelijk was het bange voorgevoel bij hem opgekomen dat ze het litteken zou herkennen, nadat ze hem vastgenomen had en de zaak bekend zou raken. Nadat ze dichterbij was gekomen, begon ze hem te wasssen. Dadelijk herkende ze het litteken, dat een everzwijn hem ooit had toegebracht met een witte tand....
… Terwijl de oude vrouw hem met haar vlakke hand vastnam en hem aanraakte, herkende ze hem en liet het been los zodat dit neerviel. Het brons weergalmde en kantelde om naar de andere kant en het water stroomde eruit op de grond. Ze voelde tegelijk leed en vreugde in haar gemoed. Haar ogen vulden zich met tranen en haar anders krachtige stem stokte. Ze nam Odysseus bij de kin en zei hem: " Zie je wel, dat je Odysseus bent, mijn geliefd kind, en ik die je eerst niet herkende, alvorens ik je overal aangeraakt had." Zo sprak ze en met haar ogen keek ze naar Penelope, omdat ze haar te kennen wilde geven dat haar geliefde echtgenoot thuis was. Maar Penelope ontmoette haar blik niet en bemerkte niets, want Athena wendde haar geest af. Intussen greep Odysseus met zijn rechterhand zachtjes haar keel, met de andere trok hij haar naar zich toe en zei: " Moedertje, waarom wil je me doden? Jij, die me toch voedde aan je boezem daar: nadat ik veel geleden heb, kom ik nu naar mijn vaderland na 20 jaar. Maar kom, nu je het hebt ontdekt en een god het je ingaf, zwijg, opdat niemand van de anderen in het paleis het zou vernemen. Want anders, ik zal het ronduit zeggen en zo zal het ook gebeuren: als een god het mij gunt die 'doorluchtige' vrijers te overwinnen, dan zal ik ook jou niet sparen, ook al ben jij zelfs mijn voedster, wanneer ik de andere dienaressen in mijn paleis ombreng." Toen antwoordde de verstandige Eurykleia hem: "Geliefd kind, welke woorden glippen uit de haag van je tanden? Jij kent toch mijn trouwe en onverzettelijke wilskracht. Ik zal standhouden zoals een harde steen of ijzer. Maar om iets anders te zeggen, onthoud het goed: als een god door jouw hand de doorluchtige vrijers doodt, dan zal ik voor jou de vrouwen in het paleis, die je minachten en die onschuldig zijn."
De schrandere Odysseus gaf haar ten antwoord: "Moedertje, waarom zou jij dat zeggen. Het is niet nodig, ik zal ze zelf allemaal wel goed weten te onderscheiden maar houd de zaak geheim, laat het over aan de goden."
XXIII, 85 - 240
Odysseus en Penelope
Na deze woorden ging zij naar beneden, naar de woonkamer: haar hart overwoog veel, of ze vanop een afstand haar geliefde echtgenoot zou ondervragen of ze naar hem toe zou gaan en zijn hoofd en handen zou kussen, na deze genomen te hebben. Ze ging naar binnen en stapte over de drempel, daar zette ze zich tegenover Odysseus, in het schijnsel van het vuur, tegen de andere muur. Hij zat tegen de lange zuil, terwijl hij naar de grond staarde en afwachtte of zijn voortreffelijke echtgenote iets zou zeggen, in de hoop dat ze keek. Ze zat lange tijd zonder één woord, verbazing maakte zich meester van haar hart: met haar blik herkende eens gelijkenis in het aangezicht, dan weer herkende ze hem niet door de vuile kleren aan zijn lijf. Telemachos voer uit tegen haar en zei: "Moeder, ongeluksmoeder, met je onvriendelijk gemoed. Waarom toch blijf je ver van vader? Waarom ga je niet bij hem zitten, stel je hem geen vragen of ondervraag je hem? Geen enkele vrouw zou, zoals jij, met volhardend gemoed op een afstand van haar man blijven staan, die na veel leed doorstaan te hebben naar het vaderland terugkeerde na 20 jaar. Je hart is altijd gevoelozer dan een steen." De wijze Penelope antwoordde hem: "Mijn kind, mijn gemoed is verstomd in mijn borst, ik kan geen woord uitbrengen of hem ondervragen of naar zijn aangezicht zien. Als het werkelijk Odysseus is en hij naar huis terugkeerde, dan zullen wij elkaar zeker op een betere manier herkennen. Wij hebben immers kentekens, die tweeën allen kennen en die onbekend zijn voor de naderen."
Zo sprak ze, de beproefde goddelijke Odysseus glimlachte en hij zei de gevleugelde woorden tegen Telemachos: "Telemachos, laat je moeder mij gerust op de proef stellen in het paleis, spoedig zal zij wel beter weten. Aangezien ik nu vuil ben en ik vuile kleren om het lijf heb, wel daarom wijst ze me af en weigert ze nog te erkennen dat ik het ben. …"
v. 117 - 204: cursorische lectuur
5. Een smartelijk heimwee gestild
Zo sprak hij. Haar knieën begaven het terstond en haar hart brak, toen ze de tekens vernomen had, die Odysseus haar feilloos te kennen gaf. Vervolgens barstte ze in tranen uit en liep ze recht op hem af, dadelijk wierp ze haar handen rond de hals van Odysseus, ze kuste zijn hoofd en zei: "Wees niet langer boos op mij, Odysseus, aangezien je toch anders altijd wijser bent dan de mannen, de goden hebben deze ellende toebedeeld, die het ons beiden hebben misgund bij elkaar, van de bloei der jaren tegenieten en samen de drempel van de oude dag te bereiken. Kom, word daarom nu niet boos op me en neem het me niet kwalijk dat ik, omdat ik je zodra ik je zag eerst niet op deze manier beminde. Immers mijn gemoed in mijn borst is bang dat iemand van de mannen zou komen en me zou bedriegen met woorden, want vele willen een kwalijke winst behalen …
v. 218 - 224: cursorische lectuur
"Aangezien jij nu tenslotte overduidelijke tekens van ons bed hebt getoond, dat geen andere sterfelijke gezien heeft, maar alleen jij en ik en één dienares, Aktoris, die mijn vader me meegaf juist op het ogenblik dat ik afreisde naar hier, die de deuren van onze stevige slaapkamer voor ons beiden bewaakte. Nu heb je mijn gemoed overtuigd, hoe hard mij gemoed ook was." Zo sprak ze en bij hem wekte ze nog meer het verlangen naar gejammer op, hij weende terwijl hij zijn lieve echtgenote vasthield, die wist wat trouw was. Zoals wanneer aan ongelukkige drenkelingen het vasteland verschijnt, drenkelingen van wie Poseidon het goedgebouwde schip op de zee verbrijzeld heeft, door wind en krachtige golven voortgejaagd: weinigen ontvluchtten de schuimende zee al zwemmend naar het vasteland, veel zeevuil kleeft aabn hun lichaam, zielsgelukkig zijn ze aan land geraakt, ontsnapt aan het onheil. Zo ook was zij overgelukkig toen ze haar echtgenoot zag en ze hield hem voortdurend vast in de hals met haar blanke armen.
meer kan ik niet vinden, iemand anders misschien??