Maak uw keuze. Welke titel past het beste bij mijn verhaal?
----------------
“Wie is daar?”
Geen geluid.
“Wie is daar!?” Haar stem sloeg over.
“Hou op! Wie is daar!” Ze raakte in paniek. Ze wist het heel zeker. De achterdeur was zachtjes open gegaan en met een klap weer dicht geslagen. Voetstappen had ze gehoord. Zachte voetstappen in de keuken, stampende voeten in de gang. En toen opeens niks meer.
“Wie is daar! Kom op, zeg het nou.” Er was een trilling te horen in haar stem. Ze had zo hard mogelijk geschreeuwd. Als er iemand in huis was, dan moest hij haar toch wel gehoord hebben... Maar er kwam geen reactie. Voorzichtig stond ze op en betaste de grond op zoek naar haar pantoffels. Toen ze haar wollige sloffen had gevonden liep ze stilletjes richting de slaapkamerdeur. Snel rukte ze de deur open en zocht het lichtknopje van de overloop. Door het plotselinge felle licht moest ze even knipperen met haar ogen, maar er was niks verdachts te zien. Voetje voor voetje liep ze door naar de trap. Met trillende handen pakte ze de leuning vast en ze daalde de trap af naar beneden. Ook daar zorgde ze haastig voor licht. Maar net zoals boven was beneden in de gang niks te zien. Alles lag nog keurig op z’n plaats. Met een zucht steunde ze tegen de muur. Had ze nou al die geluiden gedroomd? Of was deze sluiper zo netjes dat hij geen sporen achterliet? Ze schudde wild met haar hoofd en keek toen nog een keer rond. Weer zag ze niks verdacht. Nu moest ze toch maar eens gaan kijken in de woonkamer. Ze wist zeker dat ze iets had gehoord. Ze was niet gek!
Met een plof liet ze zich op de bank vallen. Ook beneden was geen spoor te bekennen dat iemand was binnen gekomen. Zelfs de achterdeur zat nog op slot en de gordijnen waren nog keurig gesloten. Werd ze dan toch langzaam gek? Plotseling gingen alle haartjes op haar armen omhoog staan. Ze hoorde iets. Weer geluiden. Ze probeerde aandachtig te luisteren naar wat ze hoorde. Het leek op een zacht geschuifel over de vloer. Verschrikt draaide ze zich om en keek achter zich. Er was niks te zien, maar het geluid was zo dichtbij. Ze voelde de aanwezigheid van iemand. Een koude windvlaag zorgde ervoor dat ze kippevel kreeg over haar hele lichaam.
Het zachte geschuifel ging over in zachte voetstappen. De stappen kwam heel dichtbij. Het leek alsof er iemand voor haar kwam staan en rustig in haar gezicht zat uit te ademen. Echt, ze was gek geworden. Ze voelde de aanwezigheid van mensen die er niet eens waren. Straks kwam er zelfs iemand naast haar zitten. Toen klonk plotseling een hard gekraak. In paniek vloog ze van de bank af en rende naar de andere kant van de kamer. Kon iemand haar gedachten lezen? Er ging iemand naast haar zitten. Het was de bank die altijd precies op die manier kraakte als er iemand op ging zitten. Wat moest ze doen? Er was iemand in haar huis. Iemand die ze niet kon zien.
“Wie ben jij?” Ze fluisterde zachtjes en ze hoopte dat hij het kon horen. Als hij uberhaupt wel kon horen.
Het bleef stil. Af en toe kraakte de bank even alsof hij even ging verzitten.
“Kan je me verstaan? Kan je me vertellen wie je bent?” Nu zei ze het wat harder. Ze veegde haar zweterige handen af aan haar broek. Waarom zei die nou niks terug? Dit werkte echt op haar zenuwen. Dit was eng.
De bank begon luid te kraken. Er klonken weer zachte voetstappen op de vloeren die langzaam in haar richting kwamen. Zonder dat ze het zelf merkte deed ze langzaam een stapje naar achteren. Toen ze het idee had dat hij weer voor haar stond vroeg ze het weer. “Wie ben jij?”
En weer bleef het stil. De onzichtbare persoon liet niks van zich en leek maar een beetje te staan. De klok achter haar sloeg tien keer. Het was pas tien uur, maar deze leek al veel langer te duren. Wat was er toch allemaal aan de hand?
Opeens ging een van de laatjes open in de kast achter haar. Abrupt draaide ze zich om en keek met open ogen naar wat er gebeuren. De indringer liet nu dus echt merken dat hij er was. Ze was benieuwd waarom hij de lade opende. Eenmaal in de buurt van de kast zag ze welke la er was geopend. In de lade lagen allemaal brieven en foto’s keurig op stappeltjes. Dit laatje had ze al bijna een jaar niet meer geopend. Dat had ze niet gekund. Al die herinneringen die hier in lagen, ze deden haar pijn. Voorzichtig knielde ze neer bij de lade. Ze merkte dat de onzichtbare indringer hetzelfde deed. Met een trillende hand pakte ze een stappeltje foto’s op. Achter haar ogen voelde ze tranen prikken. Er kwam een brok in haar keel. Waarom liet hij haar deze foto’s bekijken? Had hij daar een bedoeling mee?
Het waren foto’s van haar en haar vriend. Haar overleden vriend. Meer dan een jaar geleden was hij overleden. Ze wist nog precies de avond wanneer het gebeurde. Hij had een drukke dag gehad op z’n werk en wilde nog even iets gaan drinken in zijn stamcafe. Ze had die avond al het idee gehad dat er iets zou gebeuren. Dat had ze hem ook gezegd. Hij stelde haar gerust en zei dat er niks zou gebeuren. Wel dus. Rond middernacht was haar vriend nog niet terug. Ze was echt ongerust geworden en belde naar zijn mobiele telefoon. Ze kreeg geen gehoor. Toen hij na een uur nog niet thuis was gekomen had ze de politie gebeld. Al bijna meteen kreeg ze te horen dat er die nacht een ernstig ongeluk was gebeurd met een jongeman die met z’n dronken kop vol tegen een boom was gereden. Hij was op slag dood. Ze was er echt kapot van geweest. Geen afscheid, geen lief kusje, niks meer.
Maar waarom zou ze deze foto’s moeten bekijken? Ze voelde warme, zoute tranen langzaam over haar wangen naar beneden rollen. Ze mist haar vriendje zo. Hij was alles voor haar, haar grote liefde. Maanden lang had ze geprobeerd hem te vergeten. Maar nu kwam alles weer boven. Waarom?
“Waarom?” Ze draaide haar hoofd naar rechts, omdat ze het idee had dat de onzichtbare persoon rechts naar haar zat.
“Wie ben jij?” Even werd het koud en hoorde ze weer voetstappen. Een volgende la werd geopend. In deze la zaten pennen en allemaal losse briefjes. Wat was hier aan de hand? Waarom werden die lade geopend? Wat was zijn bedoeling?
“Ja, dat zijn pennen ja. Wat moet je ermee?” Ze keek verbaasd naar de pennen die plotseling door de lucht zweefden. Nu wist ze het zeker, ze was knettergek.
En opnieuwd ging hij op de bank zitten. Hij maakte haar gek. Eerst herrie maken, toen laden optrekken, haar herinneren aan haar overleden vriend, weer gaan zitten. Wat wilde ‘ie nou? Zuchtend liep ze weer naar de bank en ging ook zitten. In de lucht zweefden een stukje papier en een pen.
“Wat ga je doen?” Ze sloeg haar benen over elkaar heen en keek naar wat er naast zich afspeelde. Eerst werd langzaam de dop van de pen gehaald en het papier gladgestreken. Hij zette de punt van de pen op het papier en tekende zorgvuldig een hartje. Ze kreeg een rilling over haar rug. Die manier van hartjes tekenen herkende ze, maar ze wist niet waarvan ze dat herkende. Dit was eng. Daarna tekende hij een hoofd. Het leek een beetje op haar hoofd, maar dat zou wel verbeelding zijn geweest. Er werd een denkwolkje getekend bij “haar” hoofd. Snel werden er woorden in gekrabbelt die ze niet goed kon lezen. Ze herkende echt dit handschrift, maar nog steeds niet wist ze van wie het was. Het blaadje werd richting haar hand geschoven. Ze pakte het vast en bestudeerde wat er in het denkwolkje stond. Verschrikt keek ze op.
Mag ik iets zeggen? In jou? Liefs.
Wat bedoelde hij daarmee? Ze snapte niet wat hij wilde zeggen met "in" haar. Gelijk voelde ze zich heel lui worden, alles voor haar ogen werd troebel en ze legde haar hoofd op de rand van de bank. In haar hoofde hoorde ze allemaal vreemde geluiden en ze voelde zich opeens niet meer thuis in haar lichaam. Er was iets binnen gedrongen. Hij was dat dus. Ze voelde ook zijn aanwezigheid niet meer. Buiten haar lichaam was alles weer rustig. De onzichtbare persoon was er niet meer. Die was in haar. Zo voelde het dus om met twee zielen in één lichaam te zijn.
“Wil je nu zeggen wie je bent.” Ze praatte hardop, maar ze had het idee dat denken als genoeg was om zich voor hem verstaanbaar te maken. Het bleef echter stil in haar hoofd. Zat hij in haar, zei ‘ie nog niks!
“Ja, ik wil wel zeggen wie ik ben.” Ze hoorde de stem in haar hoofde. Ze schrok ervan. De stem die ze hoorde begon ze steeds meer te herkennen. Dat handschrift, die stem...
“Zeg het alsjeblieft.”
“Wil je niet schrikken?” Waarom zou ze moeten schrikken? Zo schokkend kon het niet meer zijn.
“Nee.”
“Ik ben het. Paul...” Zachtjes hoorde ze in haar hoofd hem de naam uitspreken.
“Paul? Dat kan echt niet.” Weer voelde ze tranen komen. Het kon toch niet waar híj in haar hoofd zat?
“Jawel schat. Ik ben het.”
“Oh ik mis je zo. Waarom ben je hier? Waarom nu? Waarom niet eerder?” Ze had zoveel vragen aan hem. Nu kon ze ze stellen.
“Schat, ik mis jou ook. Ik ben hier om jou nog dingen te vertellen. Eerder ben ik niet gekomen, omdat ik het zelf ook nog niet kon. Het lijkt misschien vreemd, maar ik heb ook verdriet. Ik ben je kwijt.” Grote, dikke tranen gleden langs haar wangen naar beneden. Geesten bestonden niet, ze droomde.
“Lieverd. Huil alsjeblieft niet. Je droomt niet.” Zijn stem klonk lief, het trooste haar een beetje. Precies op de manier hoe hij haar altijd had getroost. Ze hoopte zo dat hij nu voor altijd bij haar kon blijven.
“Waarom liet je me schrikken. En wat was je reden van die foto’s?”
“Ik probeerde je aandacht te trekken. Is wel gelukt toch?” Ze kon het niet laten, maar moest toch even zachtjes lachen. “En ik hoopte door middel van die foto’s dat jij al een beetje het idee kreeg dat ik het misschien wel was.”
“Waarom ben je hier?”
“Ik heb een jaar geleden geen afscheid van je kunnen nemen. Doordat ik je echt nooit meer zal spreken wil ik je nog een paar dingen zeggen.” Aan de ene kant stelde dit haar gerust, maar hij kon nu toch bij haar blijven? Waarom moest hij al die dingen nu dan zeggen. Dat kon wel even wachten toch?
“Ga je straks weer weg?”
“Ja lieve schat. Ik kan niet bij je blijven, daar heb ik niet genoeg krachten voor. Straks ga ik weer naar boven. We zullen elkaar niet meer horen.”
“Nooit meer!?” Geschrokken ging ze rechtop zitten. Hem nooit meer horen?
“Nooit meer. Pas als jij de leeftijd hebt bereikt om te moeten sterven zullen wij elkaar weer tegenkomen.” Ze wist niet wat ze moest zeggen. Afscheid nemen, dat was zo moeilijk. Waarom deed hij haar dit aan?
“Maar waarom laat je mij afscheid nemen?”
“Ik wil nog zo graag tegen je zeggen dat ik van jou hou. Dat mag je nooit vergeten. Ik zal voor altijd van je houden, ookal ben ik niet meer op aarde.”
“Ik hou ook van jou. Ik ben je niet vergeten.” Alles om haar heen zag ze in een waas. Haar ogen waren dik van het huilen en haar trui was doorweekt van de zoute tranen.
“Dat weet ik. Ik heb je gezien vanaf boven en ik zag dat je het er moeilijk mee had. Nu moet ik echt weer gaan.”
“Ohhh... oke dan. Paul...”
“Ja?”
“Vergeet niet dat ik ook van jou hou. Ik zal je missen.” Snikkend haalde ze haar neus op.
“Ik zal altijd van je blijven houden. Ooit zal ik je weer tegen komen.”
“Mag ik nog een laatste kus van je?”
“Ja hoor. Dag lieverd!”
Ze voelde een tintelend gevoel in de buurt van haar hart. Ze zuchte diep en zag heel vaag een schim uit haar lichaam verdwijnen. Ze sloot haar ogen en voelde zachte, warme lippen op de hare gedrukt worden. Het was een lief klein kusje. Een laatste traan ging vanuit haar oog naar beneden. Buiten zag ze een ster even fel oplichten. Dat was vast hij die nog even naar haar knipoogde. Verdrietig steunde ze met haar hoofd in haar handen en ging met haar tong over haar lippen heen. In haar hoofd bleef ze steeds hetzelfde zinnetje horen.
“Ik zal altijd van je blijven houden...”
----------
Dit verhaal stond al in een ander topic...