|
Nooit meer vakantie
Daar reed ik dan, samen met mijn gezinnetje. Dat jaar was het België geworden. Niet dat we elk jaar kibbelden – zoals in de strips van Suske en Wiske – om de vakantiebestemming van zijn of haar keuze door te drukken, maar de familie Verknocht stond er nu eenmaal op om elk jaar opnieuw een ander land aan te doen. Jaja, zo waren we wel. Gezien het eerder geringe budget dat elk jaar opnieuw voor handen was (of niet voor handen was), werd dat principe na een aantal jaren al vlug een hindernis. Met twee krappe ambtenaarssalarissen geraak je nu eenmaal niet zo vlug over de duizend kilometer.
België! Dat had Brecht geroepen, ergens in januari, toen we met z’n vieren over de kaart van West-Europa gebogen zaten en net niet op het punt aangekomen waren om door middel van een dartspijltje volgens de regels van het toeval dit jaar het lot te laten bepalen. Ik verbaasde me erover dat we daar niet eerder aan gedacht hadden.
“Alle buurlanden hebben we bezocht,” zei ik, “enkel het land waar ze dezelfde taal spreken als ons, laten we links liggen. Waarom maken we het ons toch altijd zo nodeloos moeilijk?” Niemand had geantwoord. Zo ging het wel vaker
Tot op de dag van vandaag begrijp ik nog steeds niet waarom we ieder jaar op reis gingen. Het kwam niet bij ons op om eens een jaartje thuis te blijven. Waarom niet? De sfeer was altijd grimmig, de uitgegeven guldens (in die tijd nog inderdaad guldens) pure verspilling, en het leukste van het hele-op-reis-gaan was het terugkeren. Nu ja, dat jaar dus hadden we onze auto opnieuw van stal gehaald om hem kilometers te laten vreten, richting bungalowpark. Altijd maar zo’n bungalowpark.
In de auto zei niemand iets, de nieuwslezer te na gelaten. Marleen zat naast me verveeld naar het voorbijschietende landschap te kijken. Ik weet nog dat ik me ergerde aan de niet aflatende rook die ze voortdurend uit haar vuile mond blies. Een vuile mond, inderdaad; dat vond ik. Ze had een vuile mond, van al die vuile stinkstokken die ze al jaren rookte. Of dat de reden was dat we al een vijftal jaar onze lippen niet meer op elkaar hadden geplaatst, was nog maar de vraag, om nog maar te zwijgen van verstrengelde tongen, geniepig tastende handen, hevige orgasmen, en meer van dat moois. Misschien was ze gaandeweg die smerige verhalen die in het dorp de ronde deden, gaan geloven. Het kon me eerlijk gezegd geen ene moer schelen.
Ik keek in de achteruitkijkspiegel hoe Brecht en Marjolein zaten te kaarten. Marjolein was achttien jaar en zou in oktober op kamers gaan. Brecht was zestien, maar zou allicht – gezien zijn mindere, zeg maar ronduit lage IQ – nooit op kamers gaan. Toch konden ze het best goed vinden met elkaar, broer en zus.
Ik zag hoe het bandje van Marjoleins topje langs de linkerkant niet over haar schouder, maar los langs haar arm hing. Nergens was een witte streep op haar lichaam te bespeuren. Zou ze stiekem naakt zonnebaden, thuis, aan het strand? vroeg ik me af. Het zinde me als vader niet dat iemand ooit mijn dochter topless zou zien. Slechts ingewijden hadden daarvoor de toestemming. Ik keek nog steeds naar mijn kinderen. Naar mijn dochter. Zou ze weer een vakantievriendje hebben dit jaar? Het moest maar eens gedaan zijn met dat gescharrel. Ze moest zich maar een beetje meer met mij, met haar gezin bezighouden op vakantie, zo hoort het.
De zon scheen hoog aan de hemel. Het was putje zomer, de grens van dertig graden werd al dagenlang overschreden. Brecht zat in ontbloot bovenlijf. Ikzelf zat nooit in ontbloot bovenlijf, ik heb nooit geweten waarom maar ik hield er niet van, zowel van mijn eigen ontbloot bovenlijf als dat van een ander: ik moest en moet er nog altijd niets van weten.
“Hé, je speelt vals, al de hele tijd!” giechelde Marjolein, en ze sloeg zachtjes met haar platte handpalm op haar broers buikje.
“Hé, nou!” lachte Brecht met een brede grijns.
“Geen herrie als ik rij,” gebood ik geërgerd. “En blijf van je broer Marjolein. Is het trouwens echt nodig dat je zo met je blote huid in die felle zon zit? Je bent al mooi bruingebrand, het is echt niet nodig je nu te laten verbranden. Het is niet omdat je in de auto zit dat je geen risico loopt,” flapte ik eruit.
Moeder Marleen keek verbaasd opzij. Als een hond die er even niets van snapt, haar hoofd schuin houdend, keek ze enkele seconden haar man, mij dus, indringend in de ogen. Toen keek ze weer voor zich, haar kijkers strak op het landschap gericht.
Het was duidelijk dat dit weer een ouderwets, gezellig vakantieuitje zou worden. Ik weet nog dat ik toen bedacht dat het slechts een midweek was wat we geboekt hadden, dat het dus allemaal best nog meeviel. En Marjolein was er natuurlijk ook nog. En Brecht. Met haar, en ook hij wel, zou het waarschijnlijk wel nog leuk worden.
We reden België binnen. Grappig, vind je niet, die minieme verschillen? In een vreemd land zijn de verkeersregels bijvoorbeeld meestal gelijklopend met die in Nederland, maar de verkeersborden daarentegen zijn altijd dat tikkeltje verschillend. Een verschillend kleur, of het ventje dat iets dikker getekend is. Het geeft je toch altijd een beetje dat gevoel van buitenstaander in een vreemd land.
Dat gevoel werd al vroeg gefnuikt door een onverwachte (onverhoopte) verassing. Nou ja, verassingen zijn meestal onverwacht, dacht ik toch…
“Hé, Thom!” riep hij mij toe vanuit de aanpalende bungalow.
“Ben jij wie ik denk dat je bent?”
“Ik denk het wel,” lachte Joost.
Toen ik een achttal jaar terug tijdens de zomer een week met onze brigade in België verbleef voor een of ander uitwisselingsproject, hoorde ik telkens weer dezelfde opmerking: ‘Waar je ook gaat of staat, altijd kom je die Hollanders tegen’. Nu, acht jaar later, moest ik die Belgen misschien wel gelijk geven: dan ga je eens op reis, komt je overbuur zich instaleren in de bungalow naast de jouwe. Je zal het altijd zien.
“Van toeval gesproken.”
“Zeg dat wel, blijven jullie ook twee weken?”
“Nee, vijf dagen,” antwoordde ik, denkend: ga je nu maar rukken met de euforische gedachte dat je dubbel zoveel geld op je bankrekening hebt staan als ik.
Hij moet mijn gedachten gelezen hebben, aangezien hij zich plots naar binnen haastte.
“Ik ga Jolande helpen, koffers dienen om uitgepakt te worden!”
Weg was hij.
Marleen kwam aangelopen en wou weten wie het was waarmee ik daarjuist stond te praten.
“Joost,” zei ik, zo onverschillig mogelijk.
Marleen fleurde op. Ze fleurde op, kun je het geloven? Nu moet je weten: Marleen fleurde nooit op. Waarom zou ze, het naïef kalf. Ze geloofde alles wat er in het dorp gezegd werd. Het idiootste en het stomste eerst. Niet het minst de belachelijke verzinsels van Joost. Ik denk zelfs dat, moest er ooit een wedstrijd ‘roddelen over je buren’ georganiseerd worden, Joost gegarandeerd met de prijzen zou gaan lopen. Hij zou in ieder geval deelnemen: roddelen, hij doet niets liever.
Ik vroeg me af waarom Marleen opfleurde. Misschien voelde ze zich nu gerust, want als ik deze vakantie iets zou uitvreten, dan zou ze het zeker horen; Joost zou het namelijk als eerste weten, zo was hij. Alsof ik iets zou uitvreten. Het is niet omdat het hele dorp verhaaltjes over mij ging vertellen, dat je vrouw die ook allemaal klakkeloos hoefde aan te nemen? Van die gedachte ging ik toch uit…maar goed, Marleen deed het dus wel, dat aannemen dan. De laatste nieuwe roddel die in omloop was, was volgens mij dat ik zou vreemdgaan. Ik? Vreemdgaan? Met wie dan? Oh ja, ik was enkele weken voordien iets gaan eten met een vrouwelijke collega en had haar bij het afscheid een kus gegeven (op de wang!). Joost was op dat moment ook aanwezig in datzelfde restaurant, dat weet ik nog. Het zal vast hij geweest zijn die dat hele verhaal errond was gaan verzinnen.
Ik had geen wrok, zo was en ben ik nu eenmaal niet. Maar dat betekende niet dat ik aardig moest zijn tegen al die achter-de-rug-praters, ook al stond ik vanuit mijn beroep ten dienste van de maatschappij, van de mensen dus.
“Is het nu echt nodig om dat ding overal mee naartoe te sleuren?” siste Marleen me toe, toen ze bezig was met de auto uit te laden.
“Ja,” zei ik koel, en ik nam het pistool van haar over.
Haar hoofd schuddend verdween ze voor mij het vakantiehuisje binnen. Toen ik de revolver in het nachtkastje in onze slaapkamer opborg, begon ze opnieuw:
“Hoeveel keer heb je dat ding al gebruikt sinds je bij de politie bent?”
“Niet, en dat weet je. Maar het kan altijd van pas komen als er wordt ingebroken.”
Ze zuchtte en verdween uit de slaapkamer. Vastberaden keek ik nog eens na of het pistool geladen was, en ging toen kijken wat Brecht en Marjolein zoal aan het uitspoken waren. Ik had er zowaar zin in, in de vakantie!
Het moet de ochtend daarop, of nog een dag later geweest zijn dat we gingen minigolven. Echt zo’n aandoenlijk gezinstafereel: moeder, vader en kinderen die samen gezellig een balletje staan te potten. Ook wij deden aan dit volksvermaak! Alleen was het niet gezellig.
Marleen was zoals vanouds weer de brombeer van het gezelschap. Ons huwelijk was danig verziekt, dat besefte ik ook wel, maar daarom moesten we het elkaar toch niet elk moment van de dag moeilijk maken? Ik probeerde mezelf en de kinderen zo goed en zo kwaad als het kon te vermaken. Marleen daarentegen toonde nooit een beetje goede wil. Alles wat ik deed of zei was verkeerd. Ik deed maar alsof ik er niets van merkte; ik heb een aangeboren allergie voor herrie.
Marjoleins lange, bruine haren waren in een knotje opgestoken. Ze had haar bikini aan, en een kort rokje. Het was putje zomer moet je weten, en al reeds in de ochtend steeg het kwik regelmatig boven de 20 graden uit. Nu was het al jaren zo dat puberjongens in de omgeving van mijn dochter zichtbaar stonden te kwijlen, maar dat betekende niet dat ik er me na een tijdje niet meer aan ging ergeren. Mijn dochter had het al een tijdje in de gaten dat zo’n zielig Belgje zijn ogen niet van haar kon afhouden. Wat doet een achttienjarig meisje dan? Inderdaad: zichtbaar genieten en er nog een schepje bovenop doen. Ze lachte en knipoogde onophoudelijk en uitdagend in de richting van de puber. Tot op de dag van vandaag verbaas ik me erover dat mijn dochter zo’n lef had.
Toen de jongen het aangedurfd had om met Marjolein een praatje te slaan, was voor mij de maat vol. Ik had geen zin om de rest van de vakantie te slijten in de nabijheid van enkel Marleen en Brecht, terwijl Marjolein met één of andere geile Belg zou liggen vozen. We waren aan de laatste hole (zeg je dat zo? Een hole in het minigolf?) aangekomen en ik riep:
“Marjolein, jouw beurt!”
Ze zuchtte en slenterde in de richting van het balletje. In een drietal slagen putte ze achteloos en ongeïnteresseerd het balletje in het holletje.
“Ok,” besloot ik, “terwijl we ginds uitrusten op een terrasje, reken ik vlug even uit wie er gewonnen heeft.”
Ik leidde mijn gezinnetje naar een nabijgelegen cafeetje. Marjolein probeerde nog:
“Maar, ik…”
“Niets te maren, je gaat mee, zoals iedereen.”
Ik trok haar mee bij haar arm en keek haar diep in de ogen. Ze draaide nog vlug even haar hoofd en zag dat de jongen al ontgoocheld bezig was met afdruipen. Dat zou hem leren.
“Wie we hier hebben, nogmaals,” hoorde ik een bekende stem zeggen, “Thom en zijn lieftallig gezinnetje!”
Het kon niet uitblijven, daar zat hij; Joost en zijn al even bemoeizieke vrouw Jolande. Joost wees op de lege stoelen aan hun tafeltje. Wat moest ik doen? Met gespeeld enthousiasme plaatste ik me als eerste op een stoel. Marleens enthousiasme daarentegen was allesbehalve gespeeld. Ze was maar wat blij om eens te kunnen praten tegen iemand die ze wél mocht. Het gesprek dat volgde ging over alles en niets. Vooral dat laatste dan. Marjolein keek enkele keren naar mij met een vernietigende blik, als wou ze zeggen: moest je me daarvoor hiernaartoe zeulen? Zoals ik al zei leek het gesprek nergens naar en besloot ik dus maar om er korte metten mee te maken. Ik stond op en verklaarde:
“Het was leuk maar we moeten nu wel weg, ik heb mijn gezinnetje beloofd om in ons vakantiehuisje te koken voor hen, deze middag.”
Ik weet niet meer of die verschrikkelijke leugen geloofwaardig overkwam, maar ik herinner me wel nog dat Joost antwoordde:
“Prima. Misschien hebben jullie zin om vanavond met ons een eindje te gaan wandelen? We vertrekken om zes uur. Weet je, als jullie meegaan, kom gewoon naar onze bungalow om vijf voor zes, ok?”
“Ok,” antwoordde ik schamper, lachte het tweetal nog een keer lief toe, en vertrok toen samen met mijn driekoppig gevolg.
“Moest dat nu echt?” beet Marleen me zachtjes toe.
Ik had haar reactie wel verwacht en antwoordde kalm:
“Als je toch zo’n fan bent van Joost, ga er dan vanavond leuk mee wandelen.”
Ze snoof en draaide haar hoofd de andere richting uit. Marjolein daarentegen glimlachte goedkeurend in mijn richting, en knipoogde. We waren een team!
Het was kwart voor zes toen ik languit in de sofa lag en doorheen de Belgische tv-zenders zapte. Marjolein zat naast mij, en Brecht had zich in kleermakerszit op de grond genesteld. Marleen was al een hele poos bezig met lawaai te maken in de badkamer. Wat was zij nu weer van plan?
“Ik ben klaar, gaan jullie mee?” vroeg ze ons, toen ze de woonkamer kwam ingewandeld.
“Mee?”
“Ja, wandele…”
“Oh god ja, wandelen met Joost en zijn lieve vrouw,” zo onderbrak ik haar, ”nee dank je, ik blijf hier.”
Het leek alsof Marleens make-up ieder moment kon uitlopen, want hoe ze toen haar gezicht in een vreemde plooi trok!
“Dan blijf je maar hier, maar denk niet dat ik alleen zal gaa…”
“Marjolein en Brecht blijven ook hier,” onderbrak ik haar opnieuw.
Marleen keek haar kinderen aan. Ze zag hoe Marjolein onverstoord naar de tv bleef staren, en hoe Brecht met een blik van: ik kan er niks aan doen! angstig in haar richting keek.
“Brecht gaat wel mee, is het niet?”
Hij schrok en keek naar mij. Ik haalde achteloos mijn schouders op. Voorzichtig stond hij op en schuifelde naar zijn kamer. Enkele ogenblikken later keerde hij terug, mét zijn wandelschoenen. Zonder verder nog iets te zeggen, verdween Marleen door de achterdeur, met Brecht in haar kielzog.
“Kan ze weer leuk geloven wat die leugenaar haar allemaal zal wijsmaken.”
“Je bent toch politieman?” fluisterde Marjolein zachtjes. “Je bent toch meer gewend?”
Ik lachte om haar reactie en legde mijn arm rond haar schouders.
“Jij begrijpt mij tenminste,” zei ik, en ik kietelde haar. Ze giechelde en schudde zichzelf los.
“Gaan we weer spelen, zoals vroeger?”
“Zoals je wilt,” antwoordde ik en ik maakte aanstalten om haar opnieuw te kietelen.
Ze lachte en liep naar haar kamer.
“Pak me dan, oude man die je bent,” riep ze en ze giechelde opnieuw dat ik te oud was voor zulke vermoeiende spelletjes.
Ik liet me dit geen twee keer zeggen en achtervolgde haar tot in haar kamer. Het zou toch nog een leuke vakantie worden!
De kamerdeur zwaaide wild open. Marleen verscheen in de deuropening.
“Je bedriegt me dus toch!” schreeuwde ze.
Ik lag met Marjolein in bed, en streelde haar borstjes.
“En dan nog met haar!”
Ze wees met gestrekte arm naar haar dochter. Ze begon te wenen.
“Joost heeft dan toch gelijk!” snotterde ze. “En dan nog met haar, ben je niet goed bij je hoofd?”
Ik en Marjolein keken elkaar aan. Wat hadden we in godsnaam misdaan? We speelden toch al jaren deze spelletjes?
Marleen liep bruusk naar het nachtkastje en voor ik het wist had ze mijn pistool in haar handen. Ze stapte achteruit en richtte de revolver op ons.
“Was het leuk wandelen?” probeerde ik haar nog te kalmeren.
“Met haar!” riep ze opnieuw, en ze wees met haar andere hand andermaal in Marjoleins richting. Marjolein keek angstig en onbegrijpend haar moeder aan. Ze trok de lakens over haar naakte lichaam.
Op dat moment kwam Brecht binnen. Hij keek eerst angstig naar zijn moeder en trok toen ongeloofwaardige ogen toen hij mij en Marjolein in bed zag liggen. Hij ook al? Waarom keken zij toch zo raar naar ons? Wat hadden wij misdaan? Dat is de grote miserie van mijn leven: dat ik nooit zal begrijpen waarom Brecht en Marleen deden alsof ik en Marjolein monsters waren. Misschien waren ze wel niet goed bij hun hoofd.
“Ben je gek geworden? Hoe lang is dit al aan de gang?” schreeuwde ze in mijn richting.
Ik keek niet begrijpend in haar ogen en voor ik kon antwoorden riep ze:
“Daar zul je voor boeten!”
Ze haalde de trekker over. Het bed werd herschapen in een bloedbad. Marjolein was dood. Een kogel, recht in haar mooie hoofdje.
“Die was om mijn huwelijk om zeep te helpen,” zei Marleen.
Brecht kromp ineen, kroop weg in een hoek van de slaapkamer, en begon zachtjes te huilen. Ik wist niet wat haar bezielde.
“Thom! Hoe kon je me dit aandoen? Hoe kon je mij en dat onschuldige kind dat aandoen?”
Voor ik het besefte haalde ze de trekker opnieuw over. Ik voelde een scheut van ondraaglijke pijn door mijn lichaam schieten. Instinctief voelde ik aan mijn borst. Marleen dacht dat ik dood was. Net voor ik het bewustzijn verloor kon ik nog zien hoe ze Brecht, en direct daarna haarzelf in het hoofd schoot.
Joost en Jolande moeten de schoten gehoord hebben en ik heb later vernomen dat de ambulance vrijwel onmiddellijk ter plaatse was. Tot op de dag van vandaag voel ik nog die pijn in mijn borst.
Nooit geen vakantie meer.
Nu zit ik hier. Opgesloten met elke dag opnieuw die belachelijke witte schort om. Wat heb ik misdaan? Mijn vrouw vermoordt haar twee kinderen en zichzelf, en als straf word ik voor de rest van mijn leven opgesloten. Niemand wil op mijn vragen een antwoord geven en ik word door iedereen als stront behandeld. Zelfs door de verpleegsters, want dat zijn ze, denk ik toch.
Jarenlang heb ik als politieagent de maatschappij gediend, en nu word ik door diezelfde maatschappij uitgespuwd en gezien als een schande. Waarom?
Oh Marjolein…wat mis ik je.
|