Zeg het maar als ik jullie overbelast met mijn verhalen.
- - -
“Da’s goed voor je!” hadden zijn ouders gezegd. “Dan ben je er eens lekker uit!” voegde zijn zus toe. “Kan je lekker doen wat je wilt!” sloot zijn broertje het betoog af. Drie tegen één was teveel en hij was gezwicht. Ze glimlachten toen hij zijn glas limonade naar binnen goot en glimlachten nog steeds toen hij op de bus stapte. Op reis.
Nu stond hij op het station van een stad waarvan hij de naam niet kon uitspreken, in een land waarvan hij de taal niet machtig was. Zijn koffer probeerde zijn arm uit de kom te rukken en een taxichauffeur probeerde zijn andere arm de taxi in te rukken. Gewillig liet hij zich meevoeren.
De chauffeur was een man met een overweldigende snor. Hij keek vragend in de achteruitkijkspiegel, terwijl onze kofferheld bedacht dat achteruitkijkspiegel een geweldig woord moest zijn wanneer je dubbele woordwaarde mocht treffen. Hij wist dat hij een naam moest noemen van een plek waar hij heen wilde en besloot op goed geluk een paar klanken uit te stoten. “Beedafulyg.” klonk het. De chauffeur glimlachte en trapte het gaspedaal in.
Hij was zojuist afgestudeerd en als een werkeloze de wereld in geslingerd. Het verschil met geboren worden, was dat hij nu een papiertje meer had en zich regelmatig moest scheren. Hij had een bom duiten gespaard tijdens zijn studie, omdat hij nog altijd thuis woonde en niet zo heel erg veel vrienden of hobby’s had. Zijn ouders hadden het bedrag verdubbeld en hem een welverdiende vakantie cadeau gedaan. Alleen en ver weg.
De taxi stopte voor een gebouw dat overwegend rood verlicht was. De chauffeur glimlachte nogmaals en hield zijn hand op. De ex-student bleef geld neerleggen totdat de lach onder de snor breed genoeg was en stapte toen uit. Met zijn koffer in de hand stapte hij op de deur af.
Een portier die in zijn vorige leven een gorilla was geweest en daar nu, wegens erfelijkheid nog last van leek te hebben, legde een kolenschop op zijn schouder. Onverstaanbaar zei hij wat.
De vakantieganger zei dat hij naar binnen wilde, maar werd niet begrepen. Hij probeerde het uit te beelden en belande bij een geïmproviseerde gebarentaal. Hij maakte een ring van zijn duim en wijsvinger en liet de wijsvinger van zijn andere hand er meerdere malen in en uit gaan. ‘Naar binnen gaan.’ Zo moest het duidelijk zijn.
De portier grijnsde met zijn gorillahoofd voor wat het waard was en opende de deur voor hem. Hij mocht naar binnen.
Binnen in het gebouw hing een rokerige en muffe sfeer. Ramen was men vergeten in de constructie en ook aan luchtverversing had iedereen een broertje dood. Er waren verschillende houten tafels waaraan voornamelijk mannen zaten, gedompeld in het rode licht. Zij keken naar het podium, waar een vrouw bezig was op doelmatige wijze kledingstuk na kledingstuk van haar lichaam te verwijderen. Ze wierp ze één voor één in de zaal, en de mannen vochten er even om. Daarna gingen ze weer zitten en slurpten aan de doffe glazen.
Hij had dorst. Bij de bar aangekomen werd hij weer geconfronteerd met de eigenzinnigheid van de mens ten tijden van de torenbouw in Babel en omstreken. ‘Taalbarrière’ was maar een woord. Hij wist met zijn hand duidelijk te maken dat hij drinken wilde, maar dat was het probleem ook niet. Wat zou men anders komen doen bij een bar? Het soort drinken was ook niet moeilijk. Hij wist feilloos een limonadeglas aan te wijzen en deed daarna het geluid van een rijpende aardbei na. Binnen een mum van tijd had hij een heerlijk glas aardbeienlimonade voor zich staan.
Al dat er aan schortte was het rietje. Aardbeienlimonade zonder een rietje was als frambozenlimonade zonder rietje: onaanvaardbaar. Het geluid van een rietje in de paringstijd was echter heel wat moeilijker na te bootsen, dus viel onze reiziger terug op gebarentaal. Hij stak zijn vinger in zijn mond en zoog er heel hard aan.
De barman glimlachte en knikte begrijpend. Hij wees naar het begin van de trap en daar stond de aanlokkelijke vrouw van het podium die eerder die avond een fobie voor kleding leek te hebben. Zij scheen er nu wat overheen gekomen te zijn, gezien het feit dat zij weer wat stof om het lijf had. Misschien zou zij hem naar de opslagplaats der rietjes brengen.
Toen hij bij haar kwam had zij stil geglimlacht, geluidloos zijn hand gepakt en hem zwijgend de trap op geleid. Bij de derde kamer links aangekomen deed zij de deur open en liet zijn hem voorgaan. Achter hem liet zij de deur dichtvallen.
Na een aantal seconden ging het licht in de kamer aan. Zijn ogen moesten even wennen, maar al snel ontwaarde hij het gezicht van zijn moeder, met daaraan vastgeplakt haar lichaam. Naast haar herkende hij zijn vader en daarvoor stonden zijn zus en zijn broertje. Zijn mond viel open van verbazing en hij stamelde:
“Maar… wat doen jullie hier?”
“Verassing! We wilde je nog een leuke tijd geven voordat je je op het werk in de samenleving zou storten. Vader vond het een leuk idee om je wat rond te laten dwalen door een wildvreemde stad en je vervolgens ons tegen het lijf te laten lopen, om de verbazing op je gezicht te kunnen zien. Leuk?”
“Ja… leuk.” zei de ex-student die geen smaak voor grappen had, evenals zijn zouteloze familieleden, “Maar,… hoe wisten jullie dat ik hier zou komen? Het is immers een enorme reeks van toevalligheden en misverstanden dat ik precies hier beland ben!”
“Ach jongen,” sprak zijn moeder, “we kennen je toch al langer dan vandaag?”
Ja. Dat was natuurlijk ook waar.
- - -
LUH-3417
|