Mijn buik doet pijn, ik meen het. Mijn gezicht is nog bleker dan anders. De rekken gaan aan mij, terwijl ik ziekelijk ronddrentel, voorbij. Zo af en toe pak iets uit een schap, draai het een paar keer rond in mijn handen en leg het weer terug. Echt geïnteresseerd ben ik niet. Natuurlijk gooi ik alles wat ik nu koop straks weer weg. Het is allemaal een schouwspel. Ik laat de mensen denken dat ik juwelen voor mijn moeder koop, een gele racewagen voor mijn broertje. Als ik straks weer terug bij mijn flat ben, heb ik een reden om tegen de buurvrouw te praten: ‘Denkt u dat mijn opa dit mooi zal vinden? Hij houdt zo van blauw. Ik vraag me alleen af of dit model wel iets voor hem is.' Familie heb ik allang niet meer. Niet aan deze kant van de wereld, maar dat hoeft men niet te weten. ‘Dit was een goede oplossing,’ denk ik bij mezelf, ‘als ik zo nu en dan naar buiten ga, zullen ze niet achterdochtig worden.’ Ik draai me om en begin een bak met overhemden door te spitten. Ik probeer een nadenkend gezicht te trekken: ‘Zal mijn geliefde de zwarte of de lichtgrijze mooier vinden?’ De vrouw tegenover me vraagt zich overduidelijk hetzelfde af, een klein verschil: haar partner bestaat.
Terwijl ik al onderweg naar de uitgang ben, besef ik me dat ik het belangrijkste vergeten ben. Tweede etage: apotheek. Daarna verlaat ik het gebouw.
‘Wat is zelfmeelij als je amper bestaat?’ Ik forceer mezelf deze vraag te beantwoorden terwijl ik langzaam de winkelstraat uitloop. Bij de schaatsbaan blijf ik even staan: ik zou willen dat ik ook over het ijs kon glijden. De grote donkergroene spar aan de overkant van het plein trekt mijn aandacht. Dit jaar wens ik geen vrede, ik wens mijzelf zo’n boom. Dat er maar veel sneeuw op mag liggen en dat de wereld maar helemaal leeg mag zijn, dan ligt de leegte tenminste niet aan mij. Een meter of tien van me vandaan is een nepkerstman druk bezig kinderen te vermaken. Geïrriteerd door het knipperende lichtje op zijn muts loop ik door. Lichtjes horen niet te knipperen. Mijn vraag heb ik nog steeds niet beantwoord.
Ik neem de trein terug naar huis. Schaamteloos plaats ik mijn voeten op de stoel tegenover mij. Ik kijk naar de reclameposter die men tegen de coupédeur aanplakte. Het is een grote, één met veel kleuren. Middenin een zee staan twee mensen op een klein – natuurlijk onbewoond – eiland. Het water ziet er warm uit. Ik vraag me af wat mensen toch zo mooi vinden aan witte stranden en felblauwe oceanen: fel is altijd fout, en warm water moet ik ook niet. Het baarmoedereffect noemen ze het: badend in warm water voelt het weer even alsof je in je moeder rondzwemt. Ik verafschuw mijn moeder.
De reclametekst onderaan de poster is voor mij onleesbaar. Ik probeer het zicht nog wat te verbeteren door mijn ogen tot spleetjes samen te knijpen, maar veel helpt het niet. Een opticien heb ik al anderhalf jaar niet meer bezocht. Eén station later stap ik uit.
__________________
I'M NOT YOUR MOTHER'S FAVORITE DOG
Laatst gewijzigd op 20-12-2004 om 20:08.
|