Verdwaald in de toekomst.
Ik dacht na. Er moest een manier zijn, dat kan niet anders. Het kon niet zo zijn, dat ik nooit meer terug kan. Maar hoe? Ik wist het niet… Ik had zo ontzettend veel heimwee naar de prachtige wereld van 1212. Met al mijn nieuwe vrienden. Met Mariecke, het lieve kleine weesmeisje. Met Carolus, die dappere kleine koning. Met Leonardo, de Italiaanse student die al vanaf mijn aankomst mijn beste vriend was geweest. Toen al wist ik, dat het niet kon dat ik ze allemaal achter zou moeten laten. Natuurlijk had ik mijn ouders en vrienden gemist toen ik daar was. Maar nog meer miste ik bij terugkomst naar het heden de prachtige oude, middeleeuwse stadjes, nog volledig intact. De prachtige ongerepte natuur, oneindig lange gebieden vol met groen…
“Dolf!” roept mijn moeder vanaf de gang, “Dolf, liefje, kom je eten?’ Met een klap kom ik terug in het heden. Ik loop de krakende houten trap af. Ik trek mijn stoel naar achteren, maar iets te hard, waardoor hij met een klap op de grond valt. Ik kijk naar mijn vader, die hier vroeger mopperend en brommend commentaar op had gegeven. Maar hij zegt niets, hij glimlacht alleen.
Ik ga zitten, en leg mijn hoofden in mijn handen, met mijn ellebogen op tafel. Iets waarop mijn moeder vroeger gestrest “Manieren, Dolf, denk aan je manieren!” had gezegd. Maar ook zij glimlacht alleen maar naar me. Het klinkt misschien idioot, maar het is ontzettend vervelend als je ouders nergens meer commentaar op hebben. Als je als jongen van zestien jaar alles kan maken wat je wil. Het lijkt soms wel of ze bang zijn… Bang om me weer te verliezen voor een aantal jaar. Toen professor Simiak mij de machine, degene die mij naar het verleden zou brengen, in liet stappen, deed hij dat tegen de wil van mijn ouders in. Hij vervulde mijn grootste wens, maar ook de grootste nachtmerrie van mijn ouders. Een nachtmerrie die nog werkelijkheid werd ook, toen niet ik, maar een verwarde jongen in middeleeuwse kleding terugkeerde uit de machine. Bijna drie jaar lang hebben ze gezocht. En uiteindelijk is het Professor Simiak gelukt om me terug te halen. Professor Simiak, mijn enige en beste vriend. Ook al is hij vijftien jaar ouder, met hem bracht ik al mijn vrije middagen door. En het is mij nu verboden om die vriend te zien.
“Dolf, waar ben jij toch met je hoofd?” bromt mijn vader met zijn basstem. Ik kijk hem aan en zeg: “Dat gaat je niks aan”. Dit was een test, ik ben nooit brutaal tegen mijn ouders. Maar als hij nu niet boos wordt, is er iets goed mis met mijn ouders. Hij kijkt me aan, en de woede is van zijn gezicht af te lezen. Even ben ik opgelucht, maar dan zie ik mijn moeder naar hem seinen. ‘Denk aan onze afspraak!’ lijkt haar blik te zeggen. Mijn vaders gezicht wordt strak, maar hij zegt alleen maar dat hij dat niet zo aardig van me vind. Ik voel een enorme woede in me oplaaien. Ik sta op en ren naar mijn kamer. Ik gooi mezelf op bed, maar sta meteen weer op. Dit is niet het moment om te janken als een baby, dit is het moment om een plan te bedenken. En wel nu meteen.
Drie maanden later is het eindelijk zover. Ik heb het telefoonnummer van professor Simiak weten te achterhalen. Ik heb hem, gepaard met vele tranen, weten over te halen de machine weer gebruiksklaar te maken. Deze keer wil ik naar Pisa, de plek waar Mariecke en Leonardo heen zijn gegaan naar de mislukte kruistocht. Bijna drie jaar na onze laatste ontmoeting wil ik ze weer terugzien. Maar nu voorgoed. Het maakt niet uit dat ik niet meer terug kan keren. Het maakt niet uit. Mijn ouders… nee, mijn ouders zal ik niet missen. En vrienden… momenteel leven mijn enige vrienden in het verleden, dus daarvoor hoef ik ook niet terug. Nee, het jaar 1218 is waar ik mijn nieuwe leven wil beginnen.
Professor Simiak lijkt ontzettend zenuwachtig als ik plaatsneem in de cabine. Met bevende vingers tikt hij plaats en tijd in. Hij klikt op <enter>, en hij lijkt opgelucht. Vlak voordat de deuren sluiten, zie ik hem nog een blik op het display werpen en meteen daarna nog een keer. Zijn gezicht wordt lijkbleek en zijn ogen lijken uit zijn hoofd te poppen. Een enorme paniek laait in me op. Hij rent naar de cabine en bonkt nog op de deur. Maar het is al te laat, want ik voel dat ik al weg ben…
Er klinkt een keiharde knal en ik lig op de grond. Om mij heen klinkt keiharde, verschrikkelijke muziek. Mensen springen en ‘dansen’, of anders, wat het moet voorstellen. Ik sta op en ren naar de dichtstbijzijnde deur. “Sorry…” zeg ik tegen een meisje, “maar kun jij me misschien vertellen waar ik ben? En hoe laat het is? En welke datum is het eigenlijk?” Het meisje kijkt me vreemd aan en lacht. “Dat kan ik wel ja. Je bent in de beste nachtclub van Amsterdam, het is 4 februari 2218 en het is nu…” ze werpt een blik op haar horloge, “drie uur ‘s nachts”. “Hartelijk be- bedankt” stotter ik. “Gast, geen probleem!” lacht ze.
Het dringt tot me door… in plaats van 1218 heeft professor Simiak 2218 ingetoetst! En Amsterdam? Hoe kan dat? Ik word bang. Maar, wat nou als ik het hier net zo leuk kan maken als in het verleden? flitst er door mijn hoofd. Dan zet ik mijn verstand voor één keer op nul en ga ik net zo doen als iedere andere jongen van zestien: Ik ga feesten.
-Anderhalf jaar later-
Ik wist dat het zou komen, het nieuws had het al meer dan een maand van tevoren voorspeld. Maar het enige wat ik wist, is dat ik nu in de toekomst was. En dat de toekomst mij veranderd heeft. Ik ben niet meer de stille Dolf Wega die ik was in 1975. Ik ben nu Rolf. Rolf Roelofs. Dolf, die naam kennen ze niet in de 23e eeuw. Dus nu heet ik Rolf. En deze ‘nieuwe’ ik is een spontane en enigszins brutale jongen, met nog steeds een hart van goud. Maar ik dwaal af. Ik wist dus dat een enorme tsunami Amsterdam zou overspoelen. Maar een van de weinigen eigenschappen die Rolf van Dolf heeft overgenomen, is zijn eigenwijsheid. Ik geloofde het niet. Waarom zou ik? Ik wist alles, de wereld wist niks. Lina had me nog gewaarschuwd. Die lieve, mooie, slimme Lina, mijn grote liefde. Zij verzacht de pijn van het gemis. Het gemis naar het verleden. Maar ik ging door, ik had het naar mijn zin. Tot die dag, precies anderhalf jaar na mijn aankomst: 4 augustus 2219.
Toen zelfs ik moest toegeven dat het water kwam, was het te laat. Lina en ik, opgesloten in een hotel in de binnenstad waarnaar we waren gevlucht. Het gebouw liep onder. Er was geen uitweg. Ik zou haar moeten hebben vertellen dat ik van haar hield, zo vaak als het nog kon. Maar ik deed het slechts een keer of drie. Ze was niet eens boos. Ze zij alleen maar dat alles goed kwam. Ik heb niet alleen mezelf de dood ingejaagd, maar haar ook.
En nu? Nu ben ik dood.