Het was een droom in drie delen. Eerst stond ik met een hele horde mensen te wachten op iets, vlak bij mijn oude middelbare school. Ik wist niet zo goed waarop, maar volgens de mensen om me heen wachtten we op de nieuwe game van Blizzard. Bij nader inzien waren het inderdaad wat vreemde mensen, want sommigen zaten uit verveling een beetje vuurballetjes naar vliegen te schieten, anderen hadden schubben en weer anderen zaten met een verveeld gezicht een klein eindje in de lucht te zweven. Daaruit concludeerde ik dat ik in die game zat en dat we wachtten op het begin. Spannend. In afwachting besloot ik wat nieuwe functies uit te testen en al snel bleek dat ik kon vliegen. Chilllll, dat was dus wat ik de rest van de wachttijd bleef doen.
Na een halfuurtje hoorden we langzaam maar zeker een soort ritmisch rumoer uit de verte komen, dat steeds luider werd en na enige minuten begeleid bleek te worden door muziek van hoorns en trommels. Ik vloog een eindje omhoog en zag een reusachtig Orc-leger, een knauwende en grommende massa Orcs. Het zag er erg indrukwekkend uit, vooral omdat ze een soort dinosaurusachtige beesten bij zich hadden, deze waren echt enorm en ze gebruiken ze als een soort tanks. Bovenom de dinosaurusbeesten zaten hun shamanen, die obstakels van een afstandje spotten en in ruïnes veranderden.
Dit was duidelijk het begin van het spel en ik en de mensen om mij heen werden enthousiast. Het duurde niet lang voor het Orc-leger langs ons heen marcheerde, hierbij mijn middelbare school veranderend in een vervallen, met gras overgroeide ruïne. Toen ze bij onze groep aangekomen waren maakten de shamanen een ravijn, die vervolgens overbrugd werd door een, eh, ja, brug. :D De brug was hooooog en best impossant. Terwijl ze eroverheen liepen ging de brug er steeds ouder uitzien, er vielen stukken van af, mos groeide belachelijk snel, etc. Het zag er best gaaf uit. Ik keek naar het Orc-leger en opeens viel het me op dat er een witte niet-Orc tussen liep. Het was een mens en hij (of zij?) was enorm mager, gekleed in een strak wit pak of geheel beschilderd met witte bodypaint. Oh, bij nader inzien, waarschijnlijk was het gewoon een albino. Het mens kroop vaardig over de grond, als een hond, en slijmde als een gek bij alle Orcs in de buurt. Toen het zag dat ik ernaar keek knopoogde het naar me. Ik besloot hem (of haar?) te onthouden, want het mens zou vast een interessante rol spelen in de rest van de game. Ik vertelde dit tegen een dik en lomp meisje dat naast me stond, maar ze was niet zo geïnteresseerd en zei dat ze hier alleen was omdat haar vriend een groot fan was van de games van Blizzard.
Het leger bleef een eindje van ons vandaan staan en één van de shamanen hield een korte toespraak. Het kwam neer op dat ze ons nu niets zouden doen, maar dat het spel begonnen was en dat we maar beter konden rennen voor ons leven. Dan was er nog een kleine kans dat wij het zouden overleven. Ons land, dat mochten we vergeten. Vanaf hier weet ik het allemaal niet meer, maar het was wel echt een goede game, het was heel spannend. Er was iets met een azuurblauw ravijn waar ik bijna in viel en een kaal bos en een hele vallei die bekleed was met heel zachte witte vacht in plaats van gras. Als je dan verder liep zag je in de vallei verderop een reusachtige hoeveelheid gevilde (maar levende) konijnen rondrennen. De konijnen werden aangedreven door een gevild mens.
Hier begint zo'n beetje het tweede deel van de droom. Die hoort eigenlijk nog wel bij de eerste, want het blijft dezelfde game, maar dit was een sidequest. Ik speelde de vrouw van een moordenaar en ik moest inbreken in de gevangenis, hem vermoorden of zijn verstopte schatten stelen, en dan ontsnappen zonder dat de wachters me zagen. Dat lukte de eerste keer wel, maar ik was vergeten te saven dus toen moest het nog een keer. De tweede keer lukte het niet zo goed en na een aantal pogingen had ik geen zin meer, dus ik besloot nu eens de rol van de moordenaar te spelen. Cue deel drie.
Als moordenaar was ik een heel charmante kerel in een lange zwarte jas. Ik wist dat de orcs in de buurt waren en dat ik daarom een grotere ontsnappingskans had, want de wachters zouden daar op gefocust zijn. Het geld uit de verborgen schatkamer nam ik niet mee, als ik gepakt zou worden zou dat direct afgepakt worden. Wel nam ik een plastic tas met eten en kleding mee, sloop de recreatieruimte van de gevangenis uit (dat klinkt mooier dan het is, het was meer een kamer met wat stoelen en tafels en een klein zwart-wit tv'tje) en sloop via een uitgebreid ondergronds gangenstelsel de gevangenis uit. Eenmaal buiten moest ik heel hard rennen en hopen op dat de wachters me niet zouden zien. Dat lukte aanvankelijk en ik bereikte het einde van de grote lege vlakte om de gevangenis heen. Daar stonden hoge grauwe flatgebouwen met smalle steegjes ertussen. Ik rende via de steegjes en trappetjes (het waren wel flatgebouwen, maar de ruimte ertussen was ongeasfalteerd en zat vol met trappetjes en gangetjes en kleine grasveldjes) naar de open vlakte erachter. Daar was een groot grasveld, grauwig en bedekt met sneeuw. Daar rende ik overheen en plotseling herinnerde ik me de suikermethode waar de wachters het een keer over hadden. Wat dat precies inhield wist ik niet, maar ik wist wel dat ze de vlakte bedekt hadden met suiker en daar iets mee hadden uitgehaald, waardoor ze alle bewegingen van de mensen die erop liepen konden volgen. Crap, dacht ik. En warempel, ik hoorde in de verte al het geroep van de wachters. Ik rende snel richting een stel hoge flatgebouwen aan de zijkant van de vlakte, deed snel mijn jas uit en deed een wanstaltig groot/lang wit t-shirt aan. Ik had lang haar dat in een staart zat, dat deed ik los. Ook zette ik een hoed op. In combinatie met de strakke zwarte broek die ik aanhad zou het hopelijk lijken alsof ik een vrouw was, met een zwarte legging en een lelijke witte jurk aan. Zo dacht ik. Ik hield me stil bij één van de flatgebouwen, bij een pinapparaat, en deed alsof ik aan het pinnen was. Zo zouden de wachters mijn gezicht niet zien, hopelijk herkenden ze me niet. De tas schopte ik ergens in een hoek. Ik pinde een zakje geraspte kaas. Het verbaasde me een beetje dat er geraspte kaas uit de pinapparaat kwam, maar wie weet wat er allemaal veranderd was tijdens mijn tijd in de gevangenis. Het kwam mooi uit, dacht ik, want een van mijn vrienden in de gevangenis hield van geraspte kaas. Die kon ik mooi aan hem geven als ik gepakt zou worden, dacht ik. Geluk bij een ongeluk. Ik stopte de kaas in mijn tas. Toen pinde ik nog een stuk mozzarella en een groot stuk brood.
Ondertussen waren de wachters aangekomen bij het pinapparaat, aanvankelijk werkte mijn vermomming maar toen kwam één wachter me vragen of ik iemand langs had zien rennen. Het duurde natuurlijk maar een fractie van een seconde voor hij me herkende, want de brakke vermomming werkte natuurlijk alleen als je er geen aandacht aan besteedde. Na een korte strijd werd ik weer opgepakt en naar de gevangenis gebonjourd. Daar wilden ze al m'n kaas nog afpakken, maar ik weigerde die op te geven en stopte alle kaas snel in m'n mond. "We weten heus wel waar je de kaas verstopt hebt," zeiden de wachters. "Hij zit in je mond. Geef maar hier." Ik schudde mijn hoofd en deed alsof ik nergens van wist. "Nouja, laat dan maar zitten," zeiden de wachters. Toen ze weg waren haalde ik de kaas weer uit m'n mond en gaf het aan de vriend die zo dol was op kaas. Hij was erg blij.
Even later kwam m'n vrouw nog langs en ze probeerde me te vermoorden, maar dat kon ik makkelijk voorkomen, want ik was natuurlijk veel sterker. Ze smeekte me om haar te laten gaan en dat deed ik ook, maar alleen als ze zou uitleggen hoe dat rare suikersysteem rondom de gevangenis precies werkte. En hoe zij hem dan had omzeild. Dat vond ze een goede deal en ze legde uit - de wachters hadden de vlakte rondom de gevangenis bedekt met suiker en daar tussenin hebben ze kleine receptoren geplaatst, die de bewegingen van de suiker registreerden. Dat werd doorgestuurd naar een computer in de gevangenis en zo konden de wachters precies zien wie er waar liep. Als je niet wilde dat je gepakt werd moest je dus heel langzaam lopen en schuifelende bewegingen maken, dan had de computer niet door dat je een mens was.
Hierna droomde ik nog heel kort iets over dat ik een heel knap negermeisje met een afro was, wel nog steeds in diezelfde game. Ik moest op iemand wachten in een grote koude houten schuur waar allemaal porseleinen poppen lagen. En heel veel stro. Alleen was de stro geen stro maar geraspte kaas. Op dit punt dacht ik "Jezus, weer geraspte kaas, wat is dat toch voor raar ding, dit slaat nergens meer op hoor, ik ga wakker worden". En dat is precies wat ik deed.