BIO Examen vraag
 

Hallo, ik ben biologie examens vwo aant oefenen en ik snap bij het examen 1999 de volgende vragen niet:
42,43,44,45

Kan iemand me hiermee helpen?

Bedankt:


http://www.examenbundel.nl/assets/ge...wo_bi_1_99.pdf

http://www.examenbundel.nl/assets/ge...wo_bi_1_99.pdf

bij vraag 42: in info 16 kun je zien dat bij de lengte van de sarcomeer tussen 2.0 en 2.3 micrometer, de kracht ong 100% is
dus B, denk ik
zo kun je 43 ook aflezen

bij vraag 42: een sarcomeer is te vergelijken als een klitteband structuur

--> dus een soort van 'haakjes en oogjes' die aan elkaar vast klitten.

wanneer zou zo'n verbinding hetsterkst zijn? als je er zoveel mogelijk aan elkaar kunt klitten of als er minder vastklitten aan elkaar ?

daarnaast is het verband in info 16 uitgezet, dus eigenlijk is deze vraag verder heel simpel en inderdaad B zoals hiervoor is aangegeven.

vraag 43:
1 en 2 kun je aflezen uit de grafiek, voor de uitspraak moet je goed kijken naar afbeelding 11 en informatie 5. Deze vraag is dus ook heel simpel (A of was je het er niet mee eens:p)

vraag 44:
goed kijken naar het plaatje:
a = sensorische zenuwvezel vanuit het oog direct naar de hersenen --> dat is in afbeelding 7 zenuwvezel 7

b = 2e interneuron die richting het oog gaat, dus dat is zenuwvezel 11 in afbeelding 7

c= eerste interneuronop het 2e interneuron, dus dat is vezel 9

--> let wel op: de zenuwvezels in afbeelding 8 gaan naar Sd (oog verwijd zich volgens de vraag)

vraag 45:
uitrekking van de aortawant duidt op een hoge bloeddruk. daardoor zal de hartfrequentie moeten worden verlaagd, zodat minder bloed wordt rondgepomt en dus de bloeddruk daalt: antwoord A