Scheikunde opdracht
Ik heb een vraag over deze opdracht, want ik snap helemaal niks wat hier staat. Kan iemand deze vragen misschien beantwoorden met toelichting zodat ik het misschien wel begrijp?
Je hebt de volgende twee zoutoplossingen: Oplossing A: 0,400 M aluminiumnitraat-oplossing en Oplossing B: 0,300 M kaliumhydroxide-oplossing Bekijk het filmpje bij dit proefje: https://www.youtube.com/watch?v=WFaF6Gsw-Zs Je voegt 25,0 mL van oplossing A bij 50,0 mL van oplossing B. Er ontstaat dan een neerslagreactie: Al3+ (aq) + 3 OH- (aq) " Al(OH)3 (s) Bij deze neerslagreactie is de aluminiumnitraat-oplossing in overmaat. Na de neerslagreactie zijn er dus nog onder andere aluminiumionen in oplossing aanwezig. 1. Laat met een berekening zien dat de alluminiumnitraat oplossing in overmaat was. 2. Bereken [Al3+] in de oplossing na de neerslagreactie. Ga er hierbij vanuit dat de neerslagreactie geen invloed heeft op het volume van de oplossingen. 3. Bereken hoeveel gram vast aluminiumhydroxide er bij deze reactie is ontstaan. Ga er hierbij vanuit dat aluminiumhydroxide totaal niet meer oplosbaar is in water. Geef je antwoord in drie significante cijfers. |
Waarom hier en niet in het huiswerkforum?
|
Misschien kan je een filmpje opzoeken over neerslagreacties, Sieger Kooij heeft hele goede video's!
|
Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 13:50. |
Powered by vBulletin® Version 3.8.8
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.