duivelaartje |
24-10-2005 16:22 |
[verhaaltje] Een bron van vertrouwen
Een bron van vertrouwen
Al heel mijn leven sta ik klaar voor anderen. Ik ben te vertrouwen. Bijna elke dag komt er wel iemand langs om zijn verhaal aan mij kwijt te raken. Ik luister geduldig en val mensen nooit in de reden. Ookal is het ijskoud en beginnen de ijspegels zich overal aan mij te vormen, ik sta open voor alles wat men aan mij wil vertellen of wil laten zien. Zelfs op een hete zomerdag, als ik vol in de zon sta, ben ik bereid iemands gepraat te beluisteren. Ik geniet van alle verhalen die ik hoor.
Vroeger was ik nog onbewerkt en ongeschonden, net zoals iedereen. Alle jonge dingen lijken op het eerste gezicht nog op elkaar, alsof ze één en dezelfde zijn. Maar als de jaren volgen begint alles een eigen, haast unieke vorm te krijgen. Deukje hier, rimpeltje daar, tien centimeter langer, anders van kleur. Alles begint zich dan van elkaar te onderscheiden, gelukkig maar. En zo ook bij mij. Ik ben dan misschien niet erg veel veranderd in vergelijking met vroeger, maar ik ben ook getekend door het leven. Vuile woorden zijn op mijn lichaam geschreven en ik zal ze nooit vergeten. Ik ben vernederd, geschopt en geslagen. Gure noorderwinden hebben mij laten slijten, net zoals hevige regen waardoor ik soms compleet onder de modder kwam te zitten. Resten kun je nog steeds terugvinden in een paar van mijn rimpels. Gelukkig hebben ook goede dingen mij gemodelleerd.
Vlak na mijn geboorte stond ik in een nieuwbouwwijk. De bomen waren nog jonge stekjes en de paden waren nog brandschoon. Vlak voor mij drukten twee verliefde mensen zich dicht tegen elkaar aan. Het meisje verstopte zich in de armen van haar vriendje. Stilletjes stond ik toe te kijken, bewustzijnde dat ik getuigde was van vermoedelijk een eerste kus, want ze waren nog zo jong. Het gaf me een fijn gevoel dat zij hun verliefde gevoelens met mij wilden delen. Ik heb hen daarna nooit meer teruggezien, maar – dank u God – wel honderden andere stelletjes. Kussen, knuffels, likjes, aaitjes, bijna alles heb ik wel voor mijn ogen zien gebeuren. Ik vind het mooi om te zien, want een leven is pas een leven als er liefde aan te pas komt.
Jammer genoeg ben ik ook getuigen geweest van ruzies. Mannen en vrouwen die elkaar de haren in vlogen en elkaar de gekste woorden toeschreeuwden over de meest nutteloze dingen. Maar ik behield mijn geduld en liet de mensen het uitvechten bij mij. Daarna liepen ze meestal weer arm in arm richting huis en had ik mijn werk weer prima uitgevoerd.
Ik ben alleen de jongste niet meer. In deze wijk was ik één van de eerste bewoners, maar tegenwoordig kan ik me tot de bejaarden rekenen. Ik krijg gebreken, ik word oud. Mijn rimpels verraden hoeveel ik in mijn leven heb meegemaakt. De grond onder mij is al wat weggezakt, vooral links. Door de vochtige grond beginnen mijn voeten te rotten en word ik zwak. Ik kan het niet accepteren dat de gevolgen van mijn hoge leeftijd zo groot zijn. Ze mogen mij hier niet weghalen, want ik hoor hier! Ik ben hét bankje van deze buurt. ’s Avonds word ik gebruikt als hangplek voor jongeren en stink ik de volgende ochtend naar bier. Kwajongens gebruiken mij als kliederhout, vandaar de woorden ‘homo’ en ‘kolerelijer’. Het hakenkruis heeft mij nog niet gevonden, Godzijdank.
Waar moeten de moeders met hun kinderwagens heen als ze even rustig willen zitten? Waar is een nieuwe plek voor de bedaagden die nog even van het mooie weer willen genieten en mij verhalen vertellen over hoe succesvol hun kinderen zijn? Moeten ze straks hun hel gaan zoeken bij een bank van een soort kunststofachtig hout dat twee keer zolang mee kan als normaal hout? Ach man, die zijn veelste ongeduldig.
De mannen van de plantsoenendienst zijn langs geweest en hadden het er met elkaar over dat ik volgende week word gesloopt. Nog één week en dan ben ik dood. Ze gaan mijn leven benemen, alsof ze niet weten wat ik allemaal beteken voor de mensen hier. Dat zullen ze ook wel niet doorhebben, want het zijn kerels zonder gevoel. Hoe ze tegen mij aanschopten om te kijken of ik nog wel stevig was, belachelijk.
Maar ik heb nog hoop dat ik toch een vertrouwensbron kan blijven voor mensen die mij nodig hebben. Misschien wordt mijn hout gebruikt voor het maken van papier en zal er van mij een dagboek worden gemaakt. Zo’n boek met een roodfluwelen kaft en een goudgekleurd slotje. Ik kan dan beschreven worden en iemand kan zijn verhalen toch nog aan mij kwijt. Geduldig zal ik blijven. Ik zal luisteren naar alle woorden die diegene mij te vertellen heeft en een steun en toeverlaat blijven, voor altijd.
(Misschien heb je mij wel eens zien staan of zelfs wel op me gezeten.)
|