Anathema |
13-04-2005 19:10 |
Laat ons de ogen sluiten
Laat ons de ogen sluiten. Onder de lakens verdwijnen zoals ook de dorpen, steden, wouden en alle andere aardse rotzooi het doen onder de zwarte wade van de nacht. Ook onze kleine slaapkamer is al bedolven onder haar macht. Het enige licht is dat van de wekkerradio die op het nachtkastje, dat je van je moeder hebt geërfd – nu een waardeloos gedrocht maar over enkele jaren antiek –, staat. Buiten regent het. Ik houd van regen, het geeft me een gevoel van veiligheid. Wanneer ik binnen zit tenminste. Net zoals je van de zon houdt als ze maar niet in je ogen schijnt, of zoals ik van jou hou als je maar niet aan mijn oren zaagt. Blijkbaar hebben de Hesperiden jou al meegevoerd om de rivieren in de tuin van jouw onderbewustzijn aan het stromen te brengen. Was ik maar zoals jou, in mijn oceaan woedt er altijd een storm, bewust of onbewust. Helaas, er valt niets aan te doen. Door het raam zie ik de sterren al schitteren door afwezigheid. Even sluit ik mijn ogen. Mijn mond smeekt om een slok melk. Omdat ik moeilijk nee kan zeggen – één van mijn zevenhonderd achtendertig gebreken – ga ik naar beneden en open de koelkast. Deze blijkt, op enkele vervallen stukken vlees, een fles witte wijn en twee hoofden (een varkens- en een mensenhoofd) die in harmonie Beethovens “An die Freude” zingen na, leeg te zijn. Ik besluit dan maar naar de plaatselijke kruidenierszaak te gaan in de hoop toch mijn glaasje melk te vinden. De straten zijn verlaten, gelukkig maar. Het regent nog steeds, maar mijn pyjama is bestand tegen water en koude. Ik spring blootsvoets van de ene witte lijn in het midden van de weg naar de andere, linkervoet eerst, dan rechts. Wie gooit de dobbelsteen in het spelbord dat wij de maatschappij noemen? Een hand komt tevoorschijn uit de wolken, een dobbelsteen raast aan mij voorbij. Een twintigkoppig zangkoor zingt in harmonie het getal zes en ik huppel over de lijnen die steeds verder uit elkaar liggen. Plotseling staat de supermarkt rondom mij. Achter de toonbank waar de kassa en een glas melk op staat, zit een drieëntwintigjarige vrouw met haar benen wijd open haarzelf te bevredigen. Ik vraag ongegeneerd of ik haar één of zelfs twee handjes mag helpen. Ze kijkt rustig op en knikt ja. Ik spring over de toonbank springen maar wordt plots gegrepen door vier onbestaande handen. Mijn voet stoot het glas melk op de grond. Terwijl ik uit het paradijs gesleept wordt zie ik het glas door de lucht zweven. Wanneer het de grond raakt, vliegen melk en glasscherven in het rond. Enkele kleine deeltjes komen in mijn ogen terecht. Ik schreeuw het uit van de pijn en frustratie en wrijf in mijn ogen tot ze zich weer openen.
|