Afscheidsbrief
Ik weet niet meer hoe ik vreugde moet vangen, beleven of zelfs herkennen. Wist ik het ooit? Ik sluit mijn ogen en ik sluit mijn armen, want ik wil niet meer zien en niet meer ontvangen. De klokken kondigen mij aan. Heer, vader van het goede, ontvang mij, want ik ontvang niet meer. Ligt de oplossing zo voor de hand dat ik er al die tijd naast keek? Zag ik ze niet? Of was ik bang een antwoord te krijgen op een vraag die ik al vroeg had gesteld?
Waarom het leven zo zwaar weegt en de woorden van de anderen klinken als waarschuwingen en waarom de stilte van anderen nog zoveel luider klinkt, waarom mijn stilte onopgemerkt omslaat in een noodkreet, zonder een bevestiging van gehoor? Ik weet het niet. Het antwoord blijft me schuldig.
Men kan zich over mij ontfermen en mijn ziel proberen redden, men kan mij tevergeefs een hand reiken en mij, uit zelfbelang, aanspreken maar mij tonen hoe ik leven moet en mij laten proeven van de zoete dag is onbegonnen werk.
De regen vormt een prachtig decor voor ziellozen zoals mij. We spelen met de rekwisieten en genieten van het publiek. Na de voorstelling en na het gespeel, ontpoppen wij ons tot nachtvlinders die enkel één dag leven, dan nog wel een nacht.
Betekenisloze woorden proberen mij te redden. Ik ontvang niet meer, en ik zit in stilte en ik luister en ik hoor wat anderen voor mij hoorden. Ik open mijn ogen en ik zie, ik ontkruis mijn armen en voor een laatste keer open ik ze. Ik ontvang nog een laatste keer, de roep des doods.
|