bloem
Terwijl ik dromerig over het grasveld drentel, ruk ik harteloos de bloemen uit de grond. Ze schreeuwen naar me, ‘Pluk me… pluk me… pluk me niet!’ Ik houd niet van het spelletje dat ze met me spelen. Onbeheerst pak ik de tengere stengels vast, fluister nog snel hun schietgebed en trek dan stuk voor stuk hun wortels uit de aarde. Ik streel de jammerende bloemblaadjes. Ze hebben het verdiend, maar toch, ergens zijn ze ook wel lief. En nu ze zijn gestraft mag ik ze best troosten, toch? Twijfelend leg ik de bloem naast me neer. Of zou het niet zo werken? Om maar geen fouten te hoeven maken vertrap ik de toch al verlepte restanten om me heen. Wanneer ik vol agressie de lucht inspring ben ik even bang dat de wereld onder mijn voeten zal verdwijnen. Ik laat me met een doffe plof vallen. Als ik weer opsta en het vuil van mijn knieën veeg, kijkt hij me doortastend aan. De jongen leunt tegen de oude boom aan. Ik kijk terug en zwaai naar hem. Hij beweegt niet. Dan zet ik mijn handen aan mijn mond, ‘BLOEMPJE?’ De jongen lacht en loopt langzaam weg. Waarom ging hij nou weg? Ik was toch braaf geweest? Ik had geen medeleven getoond. Precies zoals ze zeiden. Ik raak in paniek en maai met mijn armen door het bloemendek. ‘Bloemetje?’, probeer ik nog wanhopig, maar het heeft geen zin. Ik gooi ze naar hem toe, allemaal tegelijk. Terwijl de tranen over mijn wangen biggelen, zie ik hoe de boeketjes steeds harder door de lucht vliegen, ze lijken te veranderen. Met grote ogen kijk ik hoe de bloemen zijn hoofd verbrijzelen. Het gras kleurt rood. De bloemblaadjes dwarrelen boven zijn dode lichaam naar beneden. Bedeesd loop ik er naar toe. ‘Stoute bloem’, mompel ik. Ik veeg mijn ogen droog en sla een kruisje. Dat doen vrome meisjes, ‘Dat hoort zo’, zei mamma altijd.
|