![]() |
spin van fermionen + covalentie atomen
Fermionen zoals de electron en neutron hebben een spin 1/2.
Dit betekent je ze 2 maal moet roteren voor dat ze er weer hetzelfde uitzien. Hoe verklaart men dit en hoe is men er op gekomen? Via een wiskundige berekening? Verder heb je nog deeltjes met spin -1/2 en +1/2 wat te maken heeft met de draai richting van het deeltje (tenminste zoiets hoorde ik een keer). Hoe zit dit? Bij scheikunde wordt de covalentie van een atoom verklaart met behulp van het schillen model. Echter de atoom bezit in werkelijk een kern met een electronen wolk. Hoe verklaart men de covalentie met behulp van de electronen wolk model? |
Een schil is een simpel model voor iets dat er erg op lijkt. Alle elektronen draaien om de kern, ze draaien in een bepaald soort baan. De banen met het laagste energieniveau worden voorgesteld door de binnenste schil.
|
Citaat:
Maar hoe zit het dan met via alle mogelijkheden van punt A naar B gaan en dat sommige banen elkaar opheffen? Ontstaan van foton electron gaat (door bepaalde oorzaak) naar baan met meer energie -> gaat weer terug naar minder energie baan -> foton komt vrij. ( klop dit?) Hoe zit het dan met de covalentie als er 1 electron in de buitenste schild zit bijv 1 7 1 ? En hoe zit het nu precies met het onwaarschijnlijkheid principe? |
Subbanen
Hmm ik was even iets vergeten, er zijn ook nog subbanen (of hoe ze ook mogen heten). Dit is als het ware de vorm van de baan. Subbaan 1 is simpel, en daar passen maar 2 elektronen in, 1 spin up, 1 spin down. De binnenste "schil" heeft alleen maar deze simpele baan. In de tweede "schil" zitten twee soorten subbanen, in de eerste passen er net als in de middelste schil 2, in de tweede 6 (3x2 dus eigenlijk). Het interessante aan deze subbanen ook een bepaalde volgorde hebben van energieniveaus. Maar het energieniveau van een subbaan in schil n is niet per se lager dan dat van een andere subbaan in schil n+1. Dit is waarom bij het doorlopen van het periode systeem, waar je dus steeds meer elektronen toe blijft voegen aan een kern (die even neit belangrijk is en dus gewoon altijd de geode lading heeft) ziet dat er eerst niewue schillen worden "aangebroken" voordat de schillen verder naar binnen volledig worden bezet. Overigens zie je ook dat het soms een electron net in een hogere schil komt dan je zou verwachten. Dit komt omdat aanwezige elektronen in een subbaan ervoor zorgen dat het "nieuwe" electron liever voor de hogere kiest. Electro- en Covalentie Als de buitenste schil erg laag bezet is, heb je een metaal. Dat kan dus niet elektronen delen, maar alleen afstaan. Het aantal electronen dat kan worden afgestaan heet de electrovalentie. Als je er maar 1,2,3 of 4 tekort komt, heb je meestal wel de mogelijkheid om covalent te binden. Maar als het atoom meerdere lagen krijgt zal ook zo'n atoom eletronen af gaan staan ipv covalent te binden. Bijvoorbeeld Pb, dat 4 atomen kan afstaan en zo Pb4+ wordt. Interssant is ook Boor. Dat heeft 3 elektronen in de buitenste schil. Er is dus nog ruimte voor 5 extra electronen. Maar het kan nooit 5 electronen binden, omdat het er zelf maar 3 heeft. De covalentie van Boor is dus 3, niet 5. |
Citaat:
Citaat:
Citaat:
Citaat:
|
@ I love stars
Als je echt wil begrijpen hoe het zit, heb je wiskunde nodig die je (nog) niet beheerst (bijv. Schrödinger vergelijking). Je zult het voorlopig dus moeten aannemen, tenzij hier iemand is die het goed uit kan leggen zonder al te veel wiskunde. :p |
Citaat:
|
Als je echt serieus bent over natuurkunde zou ik eerst eens wat wiskunde bestuderen. Scheelt een hoop gelazer. Misschien heb je hier iets aan.
|
Interessante site, Snees, jammer dat het niet netter is gedaan zodat je wat hebt aan Adobe's zoekfunctie...
Ik vind het ook wel interessant dat het concept hyperreal numbers nooit aan mij is geleerd, terwijl ik ze in principe wel dagelijks gebruik. Maar ik doe ook geen puur theoretische studie, misschien dat het daaraan ligt. Citaat:
En dit betekent in feite niks anders dan dingen met lage impuls geen zekere plaats innemen? Maar hoe definieer je impuls dan eigenlijk, want je moet dan toch iets nemen als referentiepunt, en dat lijkt me "moeilijk" te kiezen? |
Citaat:
|
Citaat:
Je kunt dan de commutator uitrekenen van de plaats- en impulsoperator en dat geeft je dan h-streep, als ik me niet vergis. Daar volgt de onzekerheidsrelatie uit. |
Citaat:
|
Citaat:
En misschien wil ik wel eens wat slims zeggen , als jullie dat ook doen. ;) |
Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 21:00. |
Powered by vBulletin® Version 3.8.8
Copyright ©2000 - 2025, Jelsoft Enterprises Ltd.