[fragment] De overwinning
Starend naar een kale muur, een kale witte muur. Hoe langer men staart, hoe meer men ziet. Hoe langer ik staar, hoe meer ik zie. Bloemen, bijen en zonneschijn. Kinderen, volwassenen en senioren. Wolken, regen en onweer. Geen mensen meer.
Starend naar diezelfde witte kale muur. Alsof metaal het vlees raakt, alsof papier in tweeën scheurt, alsof het wolkendek openbreekt door een felle bliksemflits. Mijn ogen dichtgeknepen, mijn handen het dekbed omvattend.
Het rood sijpelt langs het wit, in kronkelige riviertjes naar beneden. De één sneller dan de ander, het tafereel wordt een wedstrijd. De overwinning is beneden, wie zal het halen. Ik heb het gehaald, daarom zit ik hier. Ik haalde die overwinning, maar beneden.
Wolken, regen en onweer hebben mij bereikt. Dreigend hangen ze boven mij en mijn leven, kwaad fluisterend. Ik staar wederom, maar niet naar de muur. Vandaag mocht ik naar buiten; dromerig voor de ramen. Weerspiegelingen van mensen verschijnen op de ruiten en het is alsof zij in de regen lopen. Hun kleding is doorweekt, hun haren hangen in slierten voor hun gezicht, vastgeplakt door de vochtigheid.
Ik voel de warmte in mijn polsen, denk terug aan het sijpelende rood. Verbaasd dat ik hier sta, tegen de regels in, maar ik sta er. Op weg naar boven, verlangend naar beneden. De overwinning is daar, ik wil erheen. Maar de natgerende figuren houden mij tegen, geloven in andere overwinningen, trachten mij te helpen. Onwetend; ik haat hulp.
Donkerrode kleuren omringen mij, raken mijn voeten. Gezichten verschijnen, schreeuwende gezichten, roepen mijn naam, dansen voor mijn ogen. Ik strek mijn armen, laat de plas trillen. Kleine kringen ontstaan, worden steeds groter, de gezichten vervagen.
De warmte trekt door tot in mijn armen, geleidelijk naar mijn borst, tot diep in mijn hart. Waar het bloed doorgepompt wordt, eindigend onder mij, op de vloer.
Straks wisselt de muur van kleur, wit wordt grijs, kaal blijft kaal. Dan kan ik weer staren, oneindig staren, maar niets zien. Eindeloos staren, nooit iets gezien.
Dromend over de regen, maar starend naar grijs. Grijze wolken, grijze muizen. Piepend, bang weggekropen, in donkere hoekjes. Zo was ik, zo ben ik, zo zal ik blijven. De overwinning hoort bij mij, de overwinning beneden. Ik wil niet naar boven, ben bang voor het felle licht. Ik wil voelen, ik wil gevoel. Mezelf horen, schreeuwend en krijsend. Andere mensen horen, voelen, bekijken.
Dansen door de regen, geen weerspiegelingen. Sijpelend rood, langs een witte kale muur en grijzig in een hoekje, angstig wegkruipen. Nooit meer slikken, nooit meer spuiten. Snijden, voelen, proeven.
Mijn leven, een wedstrijd. Van boven naar beneden; een overwinning.
-x-
|