![]() |
[BI] Erfelijkheidsleer
Ik had een vraagje.
Je hebt AaBbCCDD. Dan zijn er vier combinaties mogelijk. Maar wat nou als je AaBbCCDd hebt? Hoe reken je dat dan uit? 2^3? ABD ABd AbD Abd aBD aBd abD abd |
Klopt Volgens mij wel aardig... :p
Is eigenlijk ook gewoon zo'n kansboom. (telkens 2 mogelijkheden en dat dan "3x") |
Met AaBb heb je 9 combinaties: AABB, AABb, AAbb, AaBB, AaBb, Aabb, aaBB, aaBb, aabb. (ff alles uitgeschreven :P) dus met nog een erbij (neem ff c ipv d) heb je dus AaBbCc die allemaal kunnen varieren.
Dit mag je zelf uitschrijven ;) |
Bij AaBbCCDD zijn er 4 combinaties mogelijk, de CC en DD hebben geen invloed want die zijn altijd hetzelfde. Dus is het gewoon AaBb en dan zijn er dus 4 combinaties: 2^2.
Bij AaBbCCDd heb je Dd erbij. Dat is idd 2^3 = 8 mogelijkheden. Je kan het ook zo zien: bij elke combinatie van AaBb kun je of D of d erbij doen (kansboom) dus de 4 combinaties die je al had keer 2 = 8! Ik hoop dat je snapt wat ik bedoel..;) |
grondtal 2 klopt niet, dit moet 3 zijn. Je kan immers: AA, Aa, aa zijn dus 3 combinaties maken, zie mijn vorige post: 3^2 (nl Aa en Bb) dus met AaBbCCDd heb je 3 variabele paren, dus 3^3 mogenlijkheden
|
Uhm? :confused:
Dit is erfelijkheidsleer he. :bloos: Stel dat je GGRR hebt, dan krijg je dus 100% GR. Je hebt maar één mogelijkheid. GgRr geeft 4 mogelijkheden. Namelijk GR, Gr, gR, gr. GgRrQq geeft dus volgens mij: GRQ, GRq, GrQ, Grq, gRQ, gRq, grQ, grq. 8 mogelijkheden. 3x dus. |
Nu snap ik het helemaal niet meer.:|:'(
|
2^3
|
-O-
|
jij hebt het over iemand met bv AaBb waarbij de cellen zich delen tot geslachtscellen, dus haploid. Dan heb je iddbij AaBb, kans op AB, Ab, aB, ab. Dus (2^2) 4 mogelijkheden. Maar je kan ook hebben dat AaBb kruist met AaBb, maar dat is iets anders wat je kennelijk niet vraagt.
|
Bekijk het op deze manier:
Je hebt bv. AaBBccDdEeFfGG als vertrekpunt (om het maar even complex te maken): als je daarvan het aantal verschillende nakomelingen moet berekenen, ga je het beste als volgt te werk: voor je eerste gen / erfelijk kenmerk (Aa), heb je de keuze tussen 2 verschillende (schrijf dus op 2) voor het tweede gen (BB) heb je geen keuze, dus doe je hetgene je hebt maal 1 voor het derde gen (cc) heb je ook geen keuze, dus weer maal 1 voor het vierde gen (Dd) heb je keuze tussen 2 verschillende allelen, dus maal 2 voor het vijfde gen (Ee), heb je weer keuze tussen 2 allelen, dus weer maal 2 voor het zesde gen (Ff), weer keuze tussen 2, dus weer maal 2 voor het zevende gen (GG), geen keuze, dus maal 1 Als je dat allemaal doet, krijg je de uitkomst (hier dus 16 of 2^4). Waarom je dat doet: bij elke keer dat je moet kiezen, moet je volgens de combinatieleer gewoon vermenigvuldigen met het aantal keuzes dat je krijgt om het totaal aantal mogelijke uitkomsten te kennen. Deze werkwijze helpt dus bij het voorkomen van fouten; mettertijd leer je wel gewoon direct te zien dat het 2^4 moet zijn (en zelfs als dat niet het geval is, zo'n probleem is dat niet vermits je voor biologie toch vaak maar met vrij kleine getallen gaat werken). |
je voorbeeld: AaBbCCDd
Hoeveel mogelijke gametenb zal dit organisme kunnen produceren? van het allel A/a zijn er 2 mogelijkheden allel B: ook 2 mogelijkheden allel C 1 mogelijkheid allel D weer 2 mogelijkheden --> dus 2 x 2 x 1 x 2 = 8 mogelijke gameten. |
Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 09:35. |
Powered by vBulletin® Version 3.8.8
Copyright ©2000 - 2025, Jelsoft Enterprises Ltd.