[SK]Oplossingen
 

Bij een bepaalde temperatuur heeft een 0,10M azijnzuuroplossing(CH3COOH)
in water een pH van 3
a. Bereken hoeveel procent geïoniseerd is.
b.Bereken de zuurconstante.


a.
reactievergelijking volgens mij, dit is dus een evenwicht
CH3COOH(aq) + H2O(l) <=> H3O+(aq) + CH3COO-(aq)
met inverse logaritme krijg ik H3O+=1,0*10^-3 mol
en nu weet ik niet meer hoe ik verder moet, is het aantal mol CH3COO- gelijk aan de H3O+ of volgt er nog een hele berekening?

ok a opgelost, gewoon (1,0*10^-3 / 0,1)*100%=1,0%

b.
nu b nog, is het aantal mol van CH3COO- gelijk aan die van H30+ omdat ze 1 op 1 reageren?
volgens mn boek zo geloof ik
CH3COOH(aq) + H2O(l) <=> H3O+(aq) + CH3COO-(aq)
begin 0,1 mol 0 0
evenwicht 0,099 1.0*10^-3 1.0*10^-3

[H30+]*[CH3COO-] / [CH3COOH] = zuurconstante, dus
[1.0*10^-3]*[1.0*10^-3 ] / 0,099 = 1.01*10^-5

antwoord a is juist: als er sprake is van evenwicht, geldt dat [Ac-] = [H3O+]

voor b:

Kz = (10^-3)² / 0.10 = 1 x 10^-5

(ik verwaarloos dus de dissociatie van 0.1 M aangezien 10^-3 ten opzichte van 0.1 verwaarloosbaar klein is)

ok bedankt.
Maar de toets ging weer kut, we krijgen altijd nieuwe stof op de toets :/
De opgaven uit het boek staan totaal niet in verhouding met de toetsopgaven, die it het boek zijn zoveel simpeler :/
En ik verwaarloos niet omdat het toch zo ingevuld is in de GR ;)

het gevolg van verwaarlozen is dat je niet meer met een 2e graads vergelijking zit opgescheept. erg handig en sneller dus (maar alleen als het is toegestaan natuurlijk)

Verwaarlozen werken we tegenwoordig niet meer mee; je mag het met de GR oplossen. Nutteloos als je het mij vraagt, maar zo wordt het tegenwoordig aangeleerd.

Ja , maar wij hebben nog zo'n lekker oud boek waar het helemaal in wordt beschreven, best wel verwarrend.

Vraagje:

Dionne wil het slecht oplosbare zout AB bereiden. Daartoe brengt zij een zoutoplossing I met als het positief ion A+ samen met een andere zoutoplossing II met het negatieve ion B-. Het positieve ion A+ uit zoutoplossing I reageert met het negatieve ion B- uit zoutoplossing II tot het slecht oplosbare zout AB.

Welk negatieve ion zit er waarschijnlijk in zoutoplossing I?

En welk positieve ion zit er waarschijnlijk in zoutoplossing II?

Iemand, ik kom er niet uit.

kijk maar eens in de binas bij tabel 45 en bedenk je dat je niet wil dat de andere ionen neerslaan

Ik snap het nog steeds niet, gestaard naar de oplosbaarheidstabel maar word er niet wijzer van :confused:

A+ en B- vormen samen een neerslag, van het andere negatieve en positieve ion wil je niet dat die een neerslag vormen. Je moet dus ionen uitzoeken die in de oplosbaarheidstabel samen een 'g' vormen

http://www.members.lycos.nl/baat/Opl...heidstabel.JPG
Ik zou zelf bijvoorbeeld kiezen voor Na+ en NO3-.

Ik hoop dat het nu duidelijk is.

inderdaad: zoek een goed oplosbaar Na-zout en NO3-zout maar de overige 2 ionen zijn samen slecht oplosbaar.

vb:Al(NO3)3 en NaOH

--> allebei goed oplosbaar, maar Al(OH)3 is slecht oplosbaar.

Volgensmij hoefde hij niet zo diep er op in te gaan ;)

nou Al³⁺ en OH^- is dan toch mijn antwoord ;)

:p