![]() |
Proefwerk Thema 6 Regeling
Hoi hoi,
Morgen heb ik proefwerk van Biologie Voor Jou Thema 6 Regeling ( VMBO 3 ). Weet iemand wat er in het proefwerk voorkomt ? x |
|
heej meisje, ik weet de vragen niet van de pw, want wij zijn daar nog mee bezig, ik heb wel een samenvatting voor je. ps. als je de pw hebt gemaakt kun je me dan aub zeggen wat er allemaal in komt? xxsara
Biologie Thema Regeling Zenuwstelsel: bestaat uit een centraal en een perifere zenuwstelsel Centraal zenuwstelsel: bestaat uit grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg Perifere zenuwstelsel: bestaat uit zenuwen die alle delen van het lichaam verbinden met de centrale zenuwstelsel. Prikkels: is de invloed uit het milieu op een organisme. Impulsen: ontstaan onder invloed van prikkels, zijn een soort elektrische signalen Receptoren: zo worden zintuigcellen genoemd, ook wel ontvangers Conductoren: zo worden zenuwcellen genoemd, ook wel voortleiders Effectoren: zo worden spiercellen en kliercellen genoemd, ook wel uitvoerders Zenuwcellen: is opgebouwd uit een uitloper en een cellichaam, ook wel neuronen, liggen in of vlakbij het centrale zenuwstelsel. Axon: geleiden de impulsen, eromheen zit de myelineschede Cellen van Schwann: deze zitten om de myelineschede Insnoering: zitten tussen de cellen van Schwann Sensorische zenuwcellen: (gevoelszenuwcellen, geleiden impulsen van receptoren naar het centrale zenuwstelsel Motorische zenuwcellen: ontvangen impulsen van schakelcellen en geven die door aan de effectoren Schakelcellen: krijgen impulsen van sensorische zenuwcellen en sturen die via de hersenen door naar de motorische zenuwcellen Synapsen: de plaats waar de impulsen van de ene cel naar de andere door worden gegeven Impulsgeleiding: de manier waarop de impuls wordt voorgeleid Actiefase: de fase waarin de impuls word doorgestuurd Herstelfase: de korte tijd waarin er geen impulsen worden voorgeleid Impulssterkte: de sterkte van van de reflex Sprongsgewijs: van insnoering naar insnoering, zo gaan de impulsen nog sneller Impulsfrequentie: aantal impulsen per tijdseenheid Mechanisch prikkelen: zenuwcel aanraken met een micronaald Elektrisch prikkelen: zenuw prikkelen met een elektrische stroomstoot Prikkeldrempel: de maximale sterkte van een prikkel om er een impuls uit te leiden Gewenning: als je iets op een gegeven moment niet meer voelt omdat je er aan gewent bent. Verslaving: je wil bepaalde dingen alsmaar doen en je komt er moeilijk vanaf Ruggenmergzenuwen: zenuwen die uit het ruggenmerg lopen Witte stof: buitenste laag van het ruggenmerg., liggen de uitlopers van schakelcellen Grijze stof: binnenste laag, liggen de cellichamen van de schakelcellen Ganglion: ophoping van zenuwcellichamen buiten het centrale zenuwstelsel Ruggenmergvliezen: hierdoor wordt het ruggenmerg van bloed voorzien het geeft bescherming. Zijn er drie Centrale kanaal: een holte in het midden van het ruggenmerg die in verbinding staan met de hersenholtes. Het is gevuld met vocht. Hersenzenuwen: zijn er twaalf, verbinden de voornamelijk hersenstam met de receptoren en effectoren in hoofd en hals. Merg: het binnenste gedeelte van de hersenen Grijze stof: ligt aan de buitenkant van de hersenen, hierin zitten de cellichamen van de schakelcellen Witte stof: ligt aan binnenkant van de hersenen, bevat de uitlopers van de cellichamen Sensorische centra: liggen bij elkaar in de hersenschors achter de centrale groeve, is voor binnenkomende impulsen Motorische centra: liggen bij elkaar in de hersenschors, voor de centrale groeve, hier gaan impulsen uit, Deze veroorzaken bewegingen die je bewust maakt. Kleine hersenen: coördineren alle bewegingen die je maakt, ook zorgen ze ervoor dat je je evenwicht kan handhaven Hersenvliezen: zijn er drie, hersenen worden beschermd en van bloed voorzien Hersenvocht: bevind zich in de hersenholtes. Hersenholtes: staan in verbinding met het centrale kanaal in het ruggenmerg Reflex: is een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel Reflexboog: de weg die impulsen bij een reflex afleggen, wordt een reflexboog genoemd Animale zenuwstelsel: regelt vooral de bewuste reacties en de reflexen, hierbij zijn zintuigen en skeletspieren betrokken. Autonome zenuwstelsel: regelt vooral de werking van de van inwendige organen, het werkt nauw samen met het hormonenstelsel Orthosympatische deel: Deel van het autonome zenuwstelsel, zorgt o.a. voor een hogere hartslagfrequentie, verwijding van de bloedvaten naar de skeletspieren, een hogere ademfrequentie, het remt de organen van het verteringsstelsel en de nieren in hun werking. Parasympathische deel: beïnvloed de organen zodanig dat het lichaam in een toestand van rust en herstel kan komen, het ps deel bevordert de assimilatie. Assimilatie: worden de organische stoffen gevormd waaruit je lichaam bestaat. Hiervoor is energie nodig Dissimilatie: alle processen waarbij energie vrij komt Zwervende zenuw: deze zenuwen ontspringen in de hersenstam, vertakkingen ervan lopen naar de organen Grensstrengen: zijn twee reeksen van ganglia links en rechts van de wervelkolom, vanuit deze ganglia lopen zenuwen naar de organen Doelwitorgaan: een orgaan dat door een bepaald deel van het centrale zenuwstelsel wordt beïnvloed Innervatie: de voorziening van een orgaan met zenuwen, elk orgaan wordt geinnerveerd door twee zenuwen van het autonome zenuwstelsel, een Orthosympatische en een parasympathische zenuw. Dubbele innervatie: dit noemen we dubbele innervatie Glad spierweefsel: bestaat uit langwerpige spiercellen, elk met een celkern. Komt vooral voor in de huid en in de wand van buisvormige of holle organen. Wordt geinnerveerd door het autonome zenuwstelsel Dwarsgestreept spierweefsel: bestaan uit spiervezels, elke spiervezel is ontstaan uit versmelting van vele spiercellen. Een spiervezel bevat dan ook vele celkernen, vooral skeletspieren en huidspieren, geinnerveerd door het animale zenuwstelsel, samenwerking verloopt snel maal spiervezels raken snel vermoeid. Skeletspieren: spieren die aan het skelet zitten Huidspieren: spieren die vastzitten aan de huid Spierschede: bindweefsel dat om een spierbundel heen zit Spierbundel: een bundel van spiervezels Spiervezel: bestaat uit spierfibril Motorisch eindplaatje: zit aan het einde van een motorische zenuwcel Motorische eenheid: alle spiervezels die via motorische eindplaatjes in verbinding staan met een motorische zenuwcel vormen samen een motorische zenuwcel Glycogeenkorrels: hierin is de reservestof glycogeen opgeslagen Filamenten: daar bestaat een spierfibril uit, het zijn eiwitdraden Actine: daar bestaan de dunne filamenten uit Myosine: daar bestaan de dikke filamenten uit. Spierspanning: een lichte kracht op de aanhechtingsplaatsen van de pezen Reflexen: spelen een grote rol bij het handhaven van het lichaamshouding Antagonisten: zijn spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft. Geblesseerd: dat is als de spieren zich niet in de normale toestand bevinden Training: hierdoor kunnen de skeletspieren betere prestaties leveren. Doping: dit wordt gebruikt om prestaties te verbeteren Anabole steroïden dat zijn stoffen die ongeveer de zelfde werking hebben als het mannelijk geslachtshormoon testosteron. Hormoonklieren: dat zijn klieren die hormonen produceren, ook wel endocriene klieren genoemd Endocriene klieren: andere naam voor hormonenklieren Hormoonspiegel: de concentratie van hormonen in het bloed Hypofyse: ligt tussen de beide hersenhelften in, het bestaat uit twee helften; voorkwab en achterkwab, produceert enkele hormonen FSH en LH en TSH en ADH en GH en oxytocine Groeihormoon: regelt de groei en ontwikkeling Antidiuretisch hormoon: regelt de urine in de nieren Schildklier: produceert het hormoon thyroxine Thyroxine: beïnvloed de stofwisseling en de groei en ontwikkeling Stimuleert: hypofyse stimuleert de vorming van schildklierweefsel en de secretie van thyroxine, thyroxine remt de secretie van TSH, het houd elkaar in evenwicht. Negatieve terugkoppeling: doordat de concentratie van TSH in het bloed stijgt, wordt de secretie van thyroxine gestimuleerd. Daardoor stijgt de concentratie van thyroxine in het bloed weer. Dit regelmechanisme noemen we negatieve terugkoppeling Eilandjes van langerhans: produceren de hormonen insuline en glucagon Insuline en glucagon: regelen het glucose gehalte van het bloed. Onder invloed van insuline wordt in de lever en in de spieren glucose omgezet in glycogeen. Glycogeen wordt in deze organen opgeslagen. Bloedsuikerspiegel: het glucosegehalte van het bloed Suikerziekte: als er een tekort insuline is en een overschot aan glucagon Bijniermerg: het binnenste gedeelte van de nieren, hierin wordt het hormoon adrenaline geproduceerd Adrenaline: onder invloed van adrenaline wordt glucagon omgezet in glucose. Hierdoor verhoogd het glucosegehalte in het bloed en je hartklopping en je ademfrequentie verhoogd. Adrenaline stelt het lichaam in staat in situaties van grote spanning snel te handelen. |
Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 22:14. |
Powered by vBulletin® Version 3.8.8
Copyright ©2000 - 2025, Jelsoft Enterprises Ltd.