Citaat:
T_ID schreef:
(Bericht 29332173)
Dus de Raad van State adviseert iets dat lijnrecht ingaat tegen de grondwet, het gelijksheids- en non-discriminatiebeginsel, de wens van de maatschappij en de goede zeden?
|
Ik snap het ook niet goed.
Kijk:
uit het RefDag van VORIG jaar (feb 2008):
Citaat:
AWGB botst niet met Europese regels
29-02-2008 10:35
Nederland heeft voldoende argumenten om aan de EU uit te leggen dat de tekst van de Algemene wet gelijke behandeling wat de positie van christelijke scholen betreft niet afwijkt van de Europese richtlijn uit 2000, stelt prof. mr. P. J. J. Zoontjens.
Mag een christelijke school homoseksuele leraren weigeren? Deze vraag stond begin jaren negentig centraal in het parlementaire debat bij de totstandkoming van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). Men heeft toen een oplossing in de wet vastgelegd, waarmee zowel de voorvechters van homorechten als het christelijk onderwijs konden leven.
Momenteel staat die oplossing weer ter discussie. In verschillende media is onlangs bericht dat de EU-commissaris van Werkgelegenheid, Vladimir Spidla, Nederland op de vingers heeft getikt omdat er in de AWGB te veel ruimte wordt gegeven aan kerken en religieuze scholen om homoseksuelen te weigeren voor bepaalde functies. Verder is bekend geworden dat het Tweede Kamerlid Van der Ham (D66) met een initiatiefwetsvoorstel zal komen om de indertijd bereikte oplossing, die het christelijke scholen onder bepaalde omstandigheden mogelijk maakt homoseksuele leraren te weigeren, uit de AWGB te schrappen.
Binnenkort zal de AWGB worden geëvalueerd in het parlement. Daartoe heeft een team van onafhankelijke onderzoekers in 2006, in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken, een aantal voorstudies verricht. Ook ik ben daarbij betrokken geweest. Mijns inziens heeft Nederland voldoende argumenten om aan de EU-commissaris uit te leggen dat de tekst van de AWGB wat de positie van de christelijke scholen betreft niet afwijkt van de Europese richtlijn uit 2000. Als er in dat verband wordt gepleit voor versterking van de positie van homoseksuelen zal het voornamelijk om een politieke discussie gaan.
Enkele feit
De AWGB verbiedt het maken van direct of indirect onderscheid tussen personen op grond van onder meer homoseksuele gerichtheid. Het verbod richt zich met name op particuliere organisaties en instellingen zoals ondernemingen en scholen. Met direct onderscheid bedoelen we hier het bewust anders behandelen van personen omdat ze homoseksueel zijn. Indirect onderscheid betekent hier het anders behandelen „op grond van andere hoedanigheden of gedragingen” dat direct onderscheid tot gevolg heeft. Bij het laatste moeten we denken aan de situatie dat een bijzondere school vanwege de geloofsopvatting waarvan hij uitgaat principiële bezwaren heeft tegen homoseksualiteit en aldus wil vermijden dat hij homoseksuele leraren in dienst heeft.
Wij spreken hier van indirect onderscheid, omdat het selectiecriterium bij de indienstneming de in het doel van de schoolorganisatie opgenomen geloofsopvatting is, die feitelijk tot gevolg heeft dat homoseksuelen er niet in dienst kunnen treden. In het systeem van de AWGB is direct onderscheid van homoseksuele leraren bij indiensttreding altijd zonder meer verboden, maar is indirect onderscheid onder specifieke voorwaarden toegestaan.
De centrale norm is vervat in artikel 5 van de AWGB. Dit artikel verbiedt het maken van onderscheid bij de aanbieding van een betrekking en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking. Als uitdrukkelijke uitzondering op dit verbod wordt gewezen op „de vrijheid van een instelling van bijzonder onderwijs om eisen te stellen over de vervulling van een functie, die, gelet op het doel van de instelling nodig zijn voor de verwezenlijking van haar grondslag, waarbij deze eisen niet mogen leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van (onder meer, PZ) homoseksuele gerichtheid.”
Uit deze formulering worden in het algemeen twee dingen afgeleid. Ten eerste, bijzondere scholen mogen niet zomaar voor elke functie selecteren op basis van religieuze opvattingen of levensbeschouwingen, maar alleen voor die functies die bepalend zijn voor het doel en de grondslag van de instelling. Men leidt hieruit af dat er voor een vacature van leraar godsdienst religieuze selectie-eisen kunnen gelden, maar bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend voor de vacature van amanuensis of tuinman. Bovendien staat de school zwakker naarmate er zich al precedenten hebben voorgedaan of de eigen richting niet consistent wordt gepraktiseerd in het onderwijs.
Ten tweede, een afwijzing van een kandidaat met het argument dat hij homoseksueel is zonder dat er een (duidelijke, zichtbare) afweging heeft plaatsgevonden met de geloofsopvatting die in de bijzondere school geldt en wordt gepraktiseerd, mag niet. In dat geval is er sprake van direct onderscheid dat -zoals gezegd- altijd verboden is.
Kaderrichtlijn
De Europese kaderrichtlijn gelijke behandeling uit 2000 verbiedt elke vorm van directe of indirecte discriminatie met betrekking tot arbeid en beroep op grond van onder meer seksuele geaardheid. Directe discriminatie is altijd verboden, indirecte discriminatie is alleen onder specifieke voorwaarden toegestaan. Deze richtlijn is hoger recht dan het Nederlandse. De AWGB moet daarmee in overeenstemming zijn.
Wat opvalt is dat in Europees verband de term discriminatie wordt gebruikt, terwijl bij ons onderscheid geldt. Levert dat een verschil op? Uit het eerdergenoemde evaluatieonderzoek uit 2006 blijkt dat er qua juridische reikwijdte en gevolgen nauwelijks verschillen tussen de begrippen zijn aan te wijzen. Aanbevolen werd dan ook om de bestaande term van (direct en indirect) onderscheid te handhaven.
Zijn er dan verschillen in de strekking van de regelingen aanwezig? De kaderrichtlijn verbiedt indirecte discriminatie, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. De formulering van artikel 5 AWGB ten aanzien van de uitzonderingspositie van de bijzondere school sluit daarop mijns inziens naadloos aan. In wezen schrijft de richtlijn voor dat er in alle gevallen van indirect onderscheid waarin selectie plaatsvindt op grond van een ’verdacht’ criterium een bijzondere op de individuele en concrete situatie toepasselijke belangenafweging dient plaats te vinden. Daarbij dient dan inzichtelijk te worden dat in het voorliggende geval het belang van de bijzondere school zwaarder weegt dan het belang van bescherming van homoseksuelen tegen andere behandeling dan anderen. Uit de jurisprudentie van de Commissie Gelijke Behandeling blijkt dat die individuele, concrete afweging ook in Nederland wordt gepraktiseerd.
De richtlijn sluit het ’doorwegen’ van religieuze belangen ten aanzien van de selectie van homoseksuele personen intussen niet uit. In de officiële overwegingen die tot de opstelling van de richtlijn hebben geleid, staat vermeld dat „in een zeer beperkt aantal omstandigheden” een verschil in behandeling gerechtvaardigd kan zijn „wanneer een met godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verband houdend kenmerk een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem is en het vereiste daaraan evenredig is.” Verder is overwogen dat de richtlijn geen afbreuk doet aan de vrijheid van vereniging.
Ten slotte verklaart de Europese Unie uitdrukkelijk dat zij de status die kerken, religieuze verenigingen en gemeenschappen volgens het nationale recht in de lidstaten hebben eerbiedigt en daaraan geen afbreuk wil doen. „In dit verband kunnen de lidstaten specifieke bepalingen handhaven of vaststellen inzake de wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereisten die voor de uitoefening van een beroepsactiviteit kunnen worden verlangd.”
Plasterk
De vraag of de AWGB in strijd is met het Europese recht moet wat mij betreft ontkennend worden beantwoord. Dat betekent dat de christelijke school die wordt geconfronteerd met een solliciterende homoseksuele leraar kan blijven vertrouwen op de regeling van de AWGB. Het valt op dat, voorlopig althans, minister Plasterk van OCW ook die opvatting huldigt. Het blijft uiteraard het voorrecht van onze politieke organen om de discussie over de wenselijkheid van die regeling voort te zetten.
De auteur is bijzonder hoogleraar onderwijsrecht aan de Universiteit van Tilburg.
http://www.refdag.nl/artikel/1334548...se+regels.html
|
En Artikel 5 uit het AWGB:
Citaat:
Artikel 5
1. Onderscheid is verboden bij:
a. de aanbieding van een betrekking en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking;
b arbeidsbemiddeling;
c. het aangaan en het beëindigen van een arbeidsverhouding;
d. het aanstellen tot ambtenaar en het beëindigen van het dienstverband van een ambtenaar;
e. arbeidsvoorwaarden;
f. het laten volgen van onderwijs, scholing en vorming tijdens of voorafgaand aan een arbeidsverhouding;
g. bevordering;
h. arbeidsomstandigheden.
2. Het eerste lid laat onverlet:
a. de vrijheid van een instelling op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag om eisen te stellen, die gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de vervulling van een functie, waarbij deze eisen niet mogen leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat;
b. de vrijheid van een instelling op politieke grondslag om eisen te stellen, die gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de vervulling van een functie, waarbij deze eisen niet mogen leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat en
c. de vrijheid van een instelling van bijzonder onderwijs om eisen te stellen over de vervulling van een functie, die, gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de verwezenlijking van haar grondslag, waarbij deze eisen niet mogen leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op eisen, die, gelet op het privé-karakter van de werkverhouding in redelijkheid aan een werkverhouding kunnen worden gesteld.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op eisen met betrekking tot de politieke gezindheid die in redelijkheid kunnen worden gesteld in verband met de vervulling van functies in bestuursorganen en adviesorganen.
5. Het eerste lid is niet van toepassing op eisen met betrekking tot de politieke gezindheid die in redelijkheid kunnen worden gesteld in verband met de vervulling van vertrouwensfuncties.
6. Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing op onderscheid op grond van burgerlijke staat met betrekking tot nabestaandenpensioen-voorzieningen en met betrekking tot aanspraken op pensioen die vóór de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van de wet van 21 december 2000, houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten in verband met het recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Stb. 625), zijn opgebouwd.
|
|