woordsoorten
 

kan iemand correcties aub doorvoeren??


woordsoort

1. De lidwoord
hond zelfstandig nw
beet werkwoord
mijn bezittelijk vnw
gevlekte bijvoeglijk vnw
kat zelfstandig nw

2. Wie vragend vnw
heeft werkwoord
dit aanwijzen vnw
gezien voltooid deelwoord

3. Ik lidwoord
had werkwoord
enkele onbepaald vnw
koekjes zelfstandig nw
willen werkwoord
bakken werkwoord

4. meel zelfstandig nw
gaat werkwoord
dat aanwijzende vnw
niet

5. Welke vragend vnw
winkel zelfstandig nw
verkoopt voltooid deelwoord
de lidwoord
lekkerste bijvoeglijk nw
koekjes zelfstandig nw

1. correct, "beet" kan overigens ook een zlfst nw. zijn.
2. correct
3. "ik" is natuurlijk geen lidwoord maar een persoonlijk vnw voor de rest correct
4. correct, "niet" kan een bijwoord zijn of een zlfst nw.
5. correct

Sinds wanneer is een voltooid deelwoord geen werkwoord trouwens?

is waar natuurlijk maar als woordsoort zou ik het vooraleerst benoemen naar de 'standaard' schrijfwijze.
verkopen - werkwoord.
maar als dat niet de opdracht was dan voldoet voltooid deelwoord ook vast.

aan de andere kant zeg ik wel correct bij "gezien" dus tja... ik zal het even wijzigen.

het is nu niet duidelijk tot op welk niveau er taalkundig ontleed wordt.
er wordt bijvoorbeeld wel onderscheid gemaakt tussen de verschillende voornaamwoorden (vragend, aanwijzend etc), maar niet tussen verschillende werkwoordsoorten (koppelwerkwoord, hulpwerkwoord etc). in die trant zou het ook niet nodig hoeven zijn apart voltooid deelwoorden aan te geven, maar ze enkel te bestempelen als 'werkwoord'.

je kan namelijk nog veel verder gaan, bijvoorbeeld ook het specificeren van bijwoorden (van tijd, van plaats etc).

het is toch wel een gemiddelde niveau ofniet dan?

Wie ziet hier schoonheidfoutjes?

zoek het volledige gezegde uit de volgende zinnen op en vermeld of hier sprake is van een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde.

1. De wolf met de zeven geitjes is een bekend sprookje.

is = ww gez een bekend sprookje = nw deel is een bekend sprookje = nw gez

2. Ook tegenwoordig worden groenten ingemaakt.

worden ingemaakt = ww gez geen nw deel en nw gez?

3. Deze deelnemer zal ongetwijfeld de winnaar worden.

zal worden = ww gez de winnaar = nw deel zal de winnaar worden = nw gez

4. Wij hebben vanochtend over het strand gewandeld.

hebben gewandeld = ww gez over het strand = nw deel hebben over het strand gewandeld = nw gez

5. Tot zijn grote vreugde is hij voor het examen geslaagd.

is geslaagd = ww gez voor het examen = nw deel is voor het examen geslaagd = nw gez