![]() |
Reactieformule
Als je kopercloride-oplossing met zilvernitraatoplossing laat reageren krijg je de volgende reactie vergelijking:
2Ag^+(aq) + 2Cl^-(aq) --> 2AgCl(s) Waarom wordt het niet: 2Ag^+(aq) + 2Cl^-(aq) --> Ag2 Cl2(s) :confused: *De twee'tjes achter de Ag en de Cl moeten natuurlijk lager staan. |
Het is Ag+ en Cl-. Als het Ag2+ en Cl2- was geweest had je wel Ag2Cl2 gekregen. Ag en Cl hebben niet genoeg 'bindingsplaatsen' om twee atomen te binden, maar kunnen slechts 1 binden. Daarom krijg je 2 AgCl.
(Hoeveel bindingen een atoom kan aangaan hangt af van z'n vrije elektronen, valentie elektronen. Dus heeft Cl- 7 valentie-elektronen. In de 'elektronenschil' waar deze 7 elektronen al inzitten passen er maximaal 8. Dus hij kan nog maar 1 binding aangaan. Dit is wel wat te gemakkelijk uitgelegd. Misschien gaat dit ook iets te ver.) |
Zilverionen hebben een lading 1+ en chloorionen hebben een lading 1-, dus dat betekent dat zilverchloride de verhoudingsformule AgCl heeft. Koperionen hebben een lading 2+, dus dat betekent dat koperchloride de verhoudingsformule CuCl2 heeft. Nitraationen hebben een lading 1-, dus dat betekent dat zilvernitraat de verhoudingsformule AgNO3 heeft. 1 mol koperchloride-oplossing levert 2 mol Cl--ionen en 1 mol zilvernitraatoplossing levert 1 mol Ag+-ionen, dus als je nu 1 mol koperchloride-oplossing met 2 mol zilvernitraatoplossing laat reageren levert dit de neerslagreactie
|
Bedankt voor jullie uitleg! :) Van de valentie ect. had ik wel gehoord, maar ik wist niet, dat het zo in elkaar zat.
Ik heb nog een vraagje, mbt tot de pH. 3.2 g calciumoxide wordt opgelost in water. Het volume van deze oplossing is 1.50 liter. Bereken de pH van deze oplossing. Dit was me al gelukt: CaO(s) + H2O(l) --> Ca^2+(aq) + 2OH- (aq) 1 mol CaO komt overeen met 2 mol OH- 3.2 g CaO komt overeen met 3.2 / 56.08 = 5.7 x 10^-2 mol CaO, er ontstaat dus 1.14 x 10^ -1 mol OH- Maar dan .. Wat moet ik met die 1.50 liter doen? In mijn antwoorden boek staan ineens: [OH] = 7.61 x 10^-2 M Hoe komen ze hier op? |
Maar .. hoe komen ze dan aan de 7.61 x 10^-2 M
Waarom moet je niet 1.14 x 10^ -1 mol OH- x 1.5 liter doen? Ik snap het nog niet helemaal, geloof ik. :bloos: |
@mathfreak: volgens mij is dat te ingewikkeld, zitten evenwichtsreacties tegenwoordig nog in de examenstof? Het is vooral ook ingewikkeld omdat bij de oplosbaarheid van calcium oxide natuurlijk R (reactief) staat in binas, en dan is het een hele stap om daar geen genoegen mee te nemen en naar calciumhydroxide te gaan kijken. Deze vergelijking bedoel je toch?
CaO +H2O -> Ca2+ + 2 OH- <--> Ca(OH)2 @xxceline: 1.14x10-1 / 1.5 = 7.61 x 10-2 (je wilt het aantal mol per liter weten, dat noemen ze ook wel de concentratie) Normaal, als je de pH zou willen berekenen ga je kijken naar het aantal mol H+ per liter. pH = -log([H+]) Als je echter alleen de OH- concentratie weet kan je 14+log([OH-]) doen. (officieel bereken je het met Kw =[H+][OH-], maar dat is ingewikkelder en bij mijn weten geen examenstof meer helaas). Je weet dat je concentratie OH- 7.61 x 10-2 mol per liter is. pH is dan 14+log(7.61 x 10-2)=12.88 het aantal significante cijfers is bij pH het aantal cijfers achter de komma. Je hebt er twee bij calciumoxide (3.2 g), dus bij de pH heb je twee cijfers achter de komma. Speciaal voor mathfreak toch even de 'echte' methode. (en omdat ik het even wil proberen) x mol Ca(OH)2 lost op. Ks = [Ca2+][OH-]² = 7.9·10-6 (wikipedia) = (x)·(2x)² = 4x³ x=(7.9E-6/4)^(1/3) = 0.0125 mol/liter Ca(OH)2 kan oplossen 0.057/1.5 = 0.0380 mol/liter CaO is beschikbaar, alles reageert, dus een deel slaat weer neer als Ca(OH)2. [OH-] = 0.0125*2 = 0.0251 Kw = [H3O+][OH-] = 1.0×10−14 [H3O+] * 0.0251 = 1.0×10−14 [H3O+] = 3.99 x 10-13 pH = -log(3.99 x 10-13) = 11.40 |
@xxceline: zie de uitleg van cartman666 met betrekking tot het berekenen van de concentratie, ofwel het aantal mol per liter. Omdat er niet wordt uitgegaan van het oplosbaarheidsproduct heb ik mijn vorige reply daarover inmiddels verweijderd.
@cartman666: op het v.w.o.-examen komen berekeningen met betrekking tot evenwichten en oplosbaarheidsproducten nog steeds voor. Toen ik zelf in 1984 havo-examen deed maakten dat soort berekeningen ook nog deel uit van de havo-examenstof, evenals berekeningen met zuur- en baseconstanten, die nu alleen nog bij het v.w.o. aan bod komen. |
Super bedankt beide! Ik miste dus echt het linkje om het aantal mol te delen door 1.5
@ Mathfreak, ik snapte het deels, maar had nog niet van Ks gehoord. Met Kz kan ik wel rekenen. Overigens doe ik geen vwo examen meer, maar zelfstudie scheikunde vwo :) |
Citaat:
|
Ik ben nu ondertussen alweer een aantal hoofdstukken verder, maar ineens duikt er weer een mol vraag op waar ik niet helemaal uit kom.
Bereken hoeveel gram ijzer maximaal kan reageren met 20,0 mL 0,100 M zoutzuur. Er ontstaat een oplossing van ijzer(II)chloride. Tot nu toe heb ik dit: Fe(s) + 2H^+ (aq) ----> Fe^2+ (Aq) + H2 (g) 2 Cl^ - 2Cl^ - 1 mol Fe reageert met 2 mol HCL --------------------------------------------------------------------------- Vanaf dan weet ik het niet meer. In het antwoordenboekje staat: -20 mL 0,10 M HCL bevat 2 mol HCL -2.0 mmol HCl reageert met 1.0 mmol Fe Hoe reken je naar de milimol? En wat zegt dat 20 mL 0,10 M eigenlijk ? .. Van de 1.0 mmol Fe reken je door naar de massa. Dit stukje snap ik wel. En kom dan als antwoord bij 55.85 mg Fe |
Er geldt: 1 liter = 1000 ml en 1 mol = 1000 mmol. Als je een 0,10 M zoutzuuroplossing hebt, dan zit er in 1 liter, dus in 1000 ml van deze oplossing, 0,1 mol HCl, ofwel 0,1·1000 mmol HCl, dus in 1 ml van deze oplossing zit 0,1 mmol HCl, dus in 20 ml van deze oplossing zit 0,1·20 mmol HCl = 2 mmol HCl. Je weet dat 1 mol Fe met 2 mol HCl reageert, dus dat betekent dat 1 mmol Fe met 2 mmol HCl reageert. Je hebt voor 20 ml 0,10 M zoutzuuroplossing dus 1 mmol Fe nodig.
|
Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 05:18. |
Powered by vBulletin® Version 3.8.8
Copyright ©2000 - 2025, Jelsoft Enterprises Ltd.