![]() |
Kan iemand mij de dt t regels uitleggen (ben ze vergeten):S
Ik heb het zo geleerd: > Kan iemand mij nog een x uitleggen hoe het ook alweer zat?
Bij ik alleen de stam, bij hij stam+t, bij zij stam+t, bij het stam+t. Bij vraagzinnen: geen t erachter>(Word ik)(word zij?)(word hij). En bij voltooid deelwoorden kijk je naar de laatste letter van de stam uit het kofschip? Als ie der wel bij staat komt er een t achter, zo niet een d toch? :'( ben het vergeten hahaha |
Bij vraagzinnen moet er wel een t achter! Het is makkelijker te horen als je een werkwoord als 'denken' neemt, dat niet al van zichzelf op een t-klank eindigt.
Ik denk. Jij denkt. Hij/zij/het denkt. Wij denken. Zij denken. En dan volgt: Denk ik? Denk jij? Denkt hij/zij/het? Denken wij? Denken zij? Bij jij wordt de t dus wél weggelaten in vraagzinnen. Let erop dat als je zegt: 'Je denkt aan hem.' Dan wordt de vraagzin: 'Denk jij aan hem?' Maar bij: 'Je vader denkt aan hem', dán wordt de vraagzin: 'Denkt je vader aan hem?' Omdat hier niet 'je' het onderwerp is, maar 'je vader'. Voor zover ik weet, tenminste. |
Ja, altijd bij zinnen in de tegenwoordige tijd even in gedachten het werkwoord vervangen door het ww denken (of lopen zoals ik heb geleerd) en dan hoor je heel makkelijk of het met dt is of alleen t.
|
Nee ik bedoel het bij de werkwoorden die eindigen met d. Daar komt geen t achter bedoelde ik, als je de zin vragend maakt.
|
Citaat:
|
Citaat:
(worden) hij erg snel ziek? (worden) jij erg snel ziek? Ik (worden) snel ziek. Jij (worden) snel ziek. Even het werkwoord worden vervangen door lopen of denken oid. Dan hoor je makkelijk of het met t is of dt: Dus: Hij wordt erg snel ziek. Wordt hij erg snel ziek? Word jij erg snel ziek? Ik Word snel ziek. Jij wordt snel ziek. Ga maar na |
Oke ik snap het. Em ik bedoel als je het zo zegt> Vind jij? Vind zij? en bij de verleden tijd?
|
Citaat:
Vinden is toevallig sterk, net als worden. Dan schrijf je het zo simpel mogelijk. Vond jij? Vond hij? Werd zij? (Werden zij?) Sterke werkwoorden in de verleden tijd nóóit met een -t. Bij verleden tijd bij een zwak werkwoord (bijvoorbeeld 'dromen') heb je 't kofschip nodig. Dan neem je stam + de óf te + (eventueel +n als het meerdere personen gaat) Dus bij dromen, stam: droom. Droom eindigt op 'n m, zit niet in 't kofschip, dus moet je 'n -d gebruiken. Ik droom + de = ik droomde. En ook hij droomde, zij droomde, ect. Máár 'jullie droomdeN' omdat 'jullie' meervoud is! En ten slotte, als er al een d of t in de stám staat, doe je er nog een d of t bij. Dan krijg je dus dubbel d, of dubbel t. (Dt is niet mogelijk, want een d zit niet in het kofschip, dus dan krijg je altijd een -d. En td ook niet, want de t zit in 't kofschip, dus krijg je dubbel t.) Bijvoorbeeld: praten. Stam: praat + te (+ n) Ik praatte, hij praatte en jullie praatten. Die dubbel t, of dubbel d en de +n willen nog wel eens vergeten worden. Volgens mij klopt het zo, maar spelling was nooit echt mijn sterkste kant. :') |
Em ik schaam me zelfs hiervoor dat ik dit nog eens niet weet maar ja. Wat zijn ook alweer sterke-zwakke werkwoorden hoe herken je dat?
|
Citaat:
Ik word --> ik werd Ik eet --> ik at Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die niet veranderen als je ze in de verleden tijd zet: Ik ren --> ik rende Ik verwacht --> ik verwachtte |
Citaat:
Ik denk, ik dacht. Ik word, ik werd. Ik ben, ik was, enzovoort. Er zit geen speciale regel achter, het zijn gewoon uitzonderingen en als moedertaalspreker zul je ze wel kennen, als je ze hoort. 'Ik dachtte' klinkt immers nogal stom. ;) En zwakke werkwoorden volgen gewoon de regel. Ik dans, ik danste. Ik lach, ik lachte. Ik schreeuw, ik schreeuwde. |
Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 04:04. |
Powered by vBulletin® Version 3.8.8
Copyright ©2000 - 2025, Jelsoft Enterprises Ltd.