![]() |
Gerard Reve - De avonden
Hallo,
ik moet vrijdag mijn boekverslag inleveren, heb het echter niet gelezen. Ik zoek daarom ook iemand de het wel heeft gelezen. Zou iemand zo vriendelijk willen zijn om een aantal vragen voor me te beantwoorden, ik kom er echt niet uit. De eerste drie heb ik al met veel moeite en gelul beantwoord, maar dit schiet niet op zo. Hieronder de vragen: 4. In het derde hoofdstuk, de derde avond, kerstavond, bezoekt Frits zijn vrienden Jaap en Joos, wier zoontje Hans een jaar wordt. Vol goede bedoelingen koopt Frits een cadeau en gaat hij op visite. Toch loopt die avond weer uit op ‘lege uren’. Beschrijf hoe Frits die avond ervaart, waardoor die tergend langzaam verloopt en verklaar ook waarom hij bij het tandenpoetsen bij herhaling tegen zichzelf zegt: ‘Ik moet mijn gedachten stopzetten.’ (p. 58) 5. Frits maakt opmerkingen over ziektes, ongelukken en dood, waarvan hij weet dat ze anderen zich ongemakkelijk doen voelen of kwetsen. Ook spoken deze onderwerpen door zijn eigen hoofd, ze komen zelfs terug in zijn dromen; ‘wat een gif, wat een ellende.’ (p. 172) Geef antwoord op de vraag die Frits zichzelf stelt: ‘Hoe kan ik deze dingen zeggen?’ dacht hij, ‘waarom zijn ze niet tegen te houden?’ (p. 21) 6. De enige uit zijn vriendenkring bij wie Frits zich op zijn gemak lijkt te voelen is Viktor Poort. Waarom? Maak gebruik van p. 84-94. 7. Van Viktor krijgt hij het boekje De kleine zenuwlijder, handleiding tot een fatsoenlijk leven cadeau. Indruk op hem maakt ‘het verhaal van een man die ’s nachts in een lange donkere gang liep, met een kandelaar, een brandende kaars. Hij dacht er vol schrik aan, hoe ijselijk het zou wezen, als zijn lichtje uitging en in die schrik, dat hij werkelijk zijn lichtje zou kunnen zien verdwijnen en dat het pikdonker zou worden, begint hij te blazen en blies het kaarsje uit.’ (p. 108) Waarom maakt deze anekdote indruk, raakt zij aan Frits’ eigen angsten? literatuurwijzer Gerard Reve De avonden 2 © trudysas Na de ontmoeting met Bep Spanjaard van wie Frits een pluchen konijn krijgt, ‘symbool van zachtmoedigheid, dier der verzoening’ (p. 155) en die hem zomaar, uit goedheid, koffie en thee meegeeft, zijn er voorzichtige tekenen van herstel, mildheid, en positiviteit. Op een dansfeest vraagt hij aan Viktor: ‘Geloof jij in God?’ ‘Nee,’ zei Viktor, ‘ik heb je dat al eens eerder gezegd.’ ‘Nou ja,’ zei Frits, een afwijzend handgebaar makend, ‘dat hoeft een wederzijds begrip niet in de weg te staan.’ (p. 128) Naarmate de avond vordert en Frits meer drinkt, wordt hij losser, komt hij dichter bij waar het er bij hem werkelijk om gaat, maar de kern raakt hij nog niet: ‘als ik een borrel op heb, klapwiek ik wel, maar kom ik niet van de grond. Van de grond kom ik niet.’ (p.129) Daarvoor moet het Nieuwjaar worden. Veelvuldig maakt Frits de opmerking ‘God ziet het.’ Hij weet dat God hem ‘ziet’. Als je hierbij jezelf God voorstelt als een liefhebbende Vader die zijn schepselen omarmt, die barmhartig voor hen is, die zijn kinderen liefheeft, dan weet je dat Frits geborgenheid zoekt en op sommige momenten ook voelt: als de remmen los zijn op het dansfeest, als de controle weg is, én op het einde van het boek, net nadat het nieuwe jaar is ingeluid. De laatste alinea van de roman toont een verrezen Frits: ‘Alles is voorbij,’ fluisterde hij, ‘het is overgegaan. Het jaar is er niet meer. Konijn ik ben levend. Ik adem, en ik beweeg, dus ik leef. Is dat duidelijk? Welke beproevingen ook komen, ik leef.’ (p. 222) Een cruciaal moment vormt het zien van de film De groene weiden. De titel verwijst naar psalm 23 waarin God, de Goede Herder is die je altijd zal beschermen en hoeden, nooit zal het je daarom aan iets ontbreken. 8. Beschrijf hoe cruciaal de ontmoeting met Bep is geweest voor Frits. Ga hierbij vooral in op hoe belangrijk het knuffelkonijn voor hem is en op de indruk die de film De Groene weiden op hem maakt. Schenk bij dit laatste ook aandacht aan de woorden: ‘Ja,’ dacht Frits, ‘de man, die dit heeft gemaakt, heeft het gezien. Geloofd zij zijn naam.’ (p. 174) Baseer je op p. 173-176. 9. Op oudejaarsavond, tegen middernacht, neemt Frits zich het volgende voor: ‘Nu moet ik het zeggen, ik moet het zeggen. Het moet.’ (p. 214) Frits zegt echter niet wat gezegd moet worden. Waarom richt hij zich expliciet tot de Vader en wat had hij Hem willen zeggen? Baseer je op p. 214-222. 10. ‘Het is gezien. Het is niet onopgemerkt gebleven.’ Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.’ (p. 222) Interpreteer deze beroemde slotwoorden. Voor degenen die niet bekend zijn met het christelijk geloof is het wellicht moeilijk zich een voorstelling te maken van wat Frits met deze opmerking bedoelt. Psalm 139, 1-5 kan hierin verduidelijken: Gij kent mij, Heer, en Gij doorschouwt mij, Gij ziet mij waar ik ga of sta. Van verre kent Gij mijn gedachten, Gij weet waarom ik bezig ben of rust, Gij let op al mijn wegen. Heer, voor het woord nog op mijn tong is, weet Gij reeds wat ik zeggen ga. __ Waar ik mij wend, Gij staat op wacht, uw hand rust altijd op mijn schouder. Ik zou het fijn vinden als iemand deze zou kunnen beantwoorden, alvast bedankt, gilian |
Dit forum is een hulpforum en geen 'kan iemand mijn huiswerk even maken'-forum.
Er staan zat boekverslagen op deze website. Probeer dat eens of neem morgen gewoon de tijd om de pagina's te lezen waar de vragen in staan. Dat heb je binnen 40 minuten gedaan. |
Ik verplaats dit even naar Moderne Talen en probeer het idd eerst eens zelf.
|
Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 23:56. |
Powered by vBulletin® Version 3.8.8
Copyright ©2000 - 2025, Jelsoft Enterprises Ltd.