Fysica oefening uitleg?
 

Hallo

Ik heb volgende week dinsdag een toets fysica en ik wil extra oefeningen maken. Maar er zijn oefening die ik niet begrijp, is er iemand die ze mij kan uitleggen. De oefening komt uit het fysicaboek: Fysica vandaag 5.2. Voor het geval iemand hetzelfde boek heeft (p 158 - p 159). Dit zijn de oefeningen:
http://img836.imageshack.us/img836/7...cff533cf03.jpg

http://img269.imageshack.us/img269/6...0d4031d131.jpg
http://img818.imageshack.us/img818/5...806137fe9b.jpg

Ik heb deze oefening geprobeerd met deze formule: F= ų0 . I1.I2 .l/ 2πd, maar ik blijf in kringetjes rondraaien. (p162)

http://img232.imageshack.us/img232/4...4fd28684ff.jpg

Alvast bedankt ;)

Ik weet niet wat je gedaan hebt met die plaatjes, maar ik kan ze niet makkelijk openen op mijn tablet.

Maar de tweede vraag is het antwoord C. Dit kan je bepalen mbv een rechterhand regel
http://nl.wikipedia.org/wiki/Linker-...chterhandgreep

Die eerste gaat het zelfde alleen moet je er daarna nog wat mee doen.
Je moet dus eerst met de rechterhandgreep de richting van B bepalen in A. Doe dit voor alle drie de draden(1 keer voor linker plaatje 2 keer voor de rechter)

Het linker plaatje is nu snel klaar.
Je weet nu de richting van B. Wat doet die naald in het magneet veld?

Bij de rechter moet je even de resultante van de twee bepalen.
De B van de rechter draad is sterker dan de linker want die is dichter bij. Nu ook weer bekijken wat de naald doet.

Ok, de tweede vraag snap ik nu. Maar bij de eerste snap ik niet hoe je aan de hand van de zin en richting van de inductie kunt weten hoe de naald staat. Ik snap de rechterhandregel, en de inductievector is de raaklijn aan de veldlijnen. Maar hoe kan je nu weten hoe de naald staat? :confused: