nare man |
07-10-2002 13:54 |
Art 120 Gw luidt: 'de rechter treedt niet in de grondwettigheid van wetten en verdragen'.
'Wetten' moet je hier opvatten in zin van de Grondwet, namelijk wetten in formele zin (dwz wetten vastgesteld door de formele wetgever, de regering en Staten-Generaal gezamenlijk). Dat wil dus zeggen dat regelingen van decentrale overheden wel op hun grondwettigheid getoetst mogen worden.
Slechts wetten van de wetgever in formele zin blijven buiten schot. De wet in materiële zin mag bijvoorbeeld wel getoetst worden aan algemene beginselen van ongeschreven recht als het willekeurbeginsel, in dier voege dat geen rechtsregel aan die toetsing in de weg staat (HR 16-05-1986, NJ 1987, 251). De wet in formele zin mag (nog) niet getoetst worden aan algemene rechtsbeginselen (HR 14-04-1989, NJ 1989, 469). Bovenstaande wil overigens niet zeggen dat een wet in formele zin geen onrechtmatige daad jegens iemand kan opleveren. Immers wie zijn vordering baseert op Art 6:162 BW vindt altijd een bevoegde rechter, ook al is de regeling waardoor de geleden schade is ontstaat een wet in formele zin.
De ratio van het toetsingsverbod is vrij simpel. De formele wetgever is democratisch gelegitimeerd. Zou een toetsing van formele wetten aan de Grondwet wel mogelijk zijn, dan zou het 'laatste woord' over deze wetten niet gesproken worden door de wetgever, maar door de níet democratisch gelegitimeerde rechter. En dat is uit rechtsstatelijk oogpunt natuurlijk zeer onwenselijk.
Overigens is de laatste jaren de discussie over artikel 120 Gw weer in alle hevigheid losgebarsten. Er is voor beide kanten wat te zeggen. Persoonlijk ben ik een voorstander van het behouden van het toetsingverbod. Mijns inziens zou een grondwettelijke toetsing leiden tot een drastische verzwakking van de slagkracht van de wetgever. Wanneer immers alle wetten in formele zin ter toetsing kunnen worden voorgelegd aan de rechter, frustreert men de werking van de democratisch gekozen wetgever aangezien elk individu wat het niet eens is met een formele wet, daartegen bezwaar kan maken, om nog maar niet te spreken van de vertraging die het wetgevingsproces zou oplopen. Uit oogpunt van efficiëntie moet het huidige artikel 120 dus blijven bestaan.
Echter, zoals waaromniet? al zegt, kan het toetsingverbod in een aantal gevallen omzeild worden door de wet niet te toetsen aan de Grondwet maar aan internationale verdragen. Deze verdragen bevatten immers veelal meer en uitgebeidere grondrechten dan de Grondwet zelf (denk aan het EVRM, IVBPR, IVESC, etc.) zodat per salde een uitgebreidere grondrechtenbescherming ontstaat dan met alleen de Grondwet het geval zou zijn geweest.
|