![]() |
J.C. Bloem
Goedemorgen!
Even omdat ik weer radeloos ben: Ik zoek titels van J.C. Bloem Voor de bieb offer ik mezelf niet op tijdens zo'n hoosbui. Ik hoopte dus min of meer dat jullie misschien tips hadden waar ik die kan vinden? Misschien websites oid.? Ik zoek nl. Hinderlaag , Het Bed , Euthanasia I beg you, help me. |
De Hinderlaag (De Nederlaag)
Liefde is maar een vanwaar gekomen vlaag, Doch 't grage hart is altijd al te ree Om te begeren als een eeuwige stee Wat slechts een schuilplaats is voor 't veeg vandaag. A was bestemd voor B en C voor D, Als antwoord op des harten diepste vraag, Maar, onverhoeds in liefdes hinderlaag Gevallen, paren blindlings C en B. En 't resultaat? Dat deze twee hun bond Vergiftigen met ontrouw en verwijt, Terwijl A zich verdoet, het leven rond, In 't hooploos wisselspel van roes en spijt, En D haar verdren tijd, voorgoed gewond, In een verbitterde eenzaamheid verslijt. Het Bed (uit De Nederlaag) Hier eindt de tocht langs de verschroeide stenen, Hier sterft verraad, vernedering en hoon. De zon en haar bezoedeling zijn henen En met het duister wordt de ziel weer schoon. Het witte kussen en het rechte laken, De wanden, schemerend van het schaarse licht - Nu is de aantastbaarste niet te genaken Voor 't redeloos lot, dat zich vermomt als plicht. En na de schipbreuk der doorzwalpte dagen Laat de verslagene op die rots zich neer; Hij hoort het leed wel kolken, schuimen, vlagen, Maar altijd verder. Hem deert het niet meer. Wat baten tochten naar het eind der aarde? Voor 't leven veilig is niet één die leeft. In het gestaalde leed klieft slechts een schaarde Op 't pantser dat de slapenden omgeeft. Euthanasia (uit Het Verlangen) In dat geweldige uur, waarin het vege leven Nog eenmaal - maar hoe zwak - de broze wieken rept, Wanneer de hoop, nabij de grenzen van haar streven, Als een gebarsten klok haar laatste slagen klept, Verlatene dan de ziel haar vleselijke woning, Die weldra achterblijft, een dienaar zonder heer, Gelijk de zatte bij, die, zwaar van de' aardsen honing, Wegvliegt van 't geurge veld door gouden schemersfeer. Dan geve God zijn rust aan de vermoeide voeten, Vermoeid van 't zwerven langs der wereld heerlijkheid, Gezweept door 't dagelijks verlaten en ontmoeten, Maar nimmer naar een vast en veilig doel geleid. Rust aan de handen, die zo dikwijls smekend trachtten De vreugd te grijpen bij haar langswaaienden zoom, Maar van een koenen greep geweerd door die gedachten: Dat de vervulling steeds het einde is van een droom. En rust aan de ogen, die, verblind van 't stof der straten, Van tranen om het leed der eenzaamheid gedoofd, Toch nimmer leerden om, ontgoocheld en gelaten, Het leven te zien gaan voorbij het lustloos hoofd. En boevenal aan 't hart, dat overal wou wonen, En nergens wonen kon, daar steeds het elders riep, Een rust als van wie droomt, gewiegd op verre tonen, En niets meer voelt dan een bekoring, koel en diep. Rust, rust en vroom ontzag bij 't grootste der geheimen: Een mens, om wien nu luwt het wereldse gedruis, Zoals na lentedag de woeste stormen zwijmen, En 't hoorbaar stiller wordt rondom het donker huis. Dat dan één zekerheid hem stervenskracht verlene: Verzadigd heen te gaan van 's levens koningsmaal, Opdat hij 't hoofd niet kere en tegen 't kussen wene Bij 't wrange denken aan den eersten morgenstraal. Ik hoop dat je hier wat aan heb maar ff vraagje, waarom deze gedichten??? Hij heeft echt betere gedichten! |
De gelatene
Ik open 't raam en laat het najaar binnen, Het onuitsprekelijke, het van weleer En van altijd. Als ik één ding begeer Is het: dit tot het laatste te beminnen. Er was in 't leven niet heel veel te winnen. Het deert mij niet meer. Heen is elk verweer, Als men zich op het wereldoude zeer Van de miljarden voor ons gaat bezinnen. Jeugd is onrustig zijn en een verdwaasd Hunkren naar onverganklijke beminden, En eenzaamheid is dan gemis en pijn. Dat is voorbij, zoals het leven haast. Maar in alleen zijn is nu rust te vinden, En dan: 't had zoveel erger kunnen zijn. (uit: Quiet though sad, 1947) -------------------------------------------------------------------------------- Hun graven Wat geeft het, of tussen die twee stenen De landen liggen, waaroverhenen De winden waaien met de regen Tot aan het eind van de lege tijd? Zij hebben elkaar niet meer te spreken, Zij zijn elkander voorgoed ontweken Naar waar de monden voor altijd zwegen, Gevild met stof en vergetelheid. Wat geeft het? Wat geven tranen en kussen - Van hen en van allen, die even tussen Het duister van voor en van na dit leven Onzaligen zijn in het licht geweest? Zij zijn nu doden en zij wachten, Na onhelstelbre dagen en nachten, Wat aan de doden nog is gegeven: Een onverzoenlijke eeuwigheid. (uit: De nederlaag, 1937) -------------------------------------------------------------------------------- November Het regent en het is november: Weer keert het najaar en belaagt Het hart, dat droef, maar steeds gewender, Zijn heimelijke pijnen draagt. En in de kamer, waar gelaten Het daaglijks leven wordt verricht, Schijnt uit de troosteloze straten Een ongekleurd namiddaglicht. De jaren gaan zoals zij gingen, Er is allengs geen onderscheid Meer tussen dove erinneringen En wat geleefd wordt en verbeid. Verloren zijn de prille wegen Om te ontkomen aan den tijd; Altijd november, altijd regen, altijd dit lege hart, altijd. (uit: Media Vita, 1931) ------------------------------------------------------------------------------------ Grafschrift Het in zijn roes slechts half geleegde glas Staat naast de stoel, waar hij heeft uitgestreden; Het laatste boek is op de grond gegleden In de om de kachel heen gemorste as. Wat geeft het of men zo of anders leeft? Dit zagen de verschrikten, die hem vonden: Een mens, die niet meer bloedt uit duizend wonden, Maar 't leven eindlijk overwonnen heeft. (uit: Enkele gedichten, 1942) ----------------------------------------------------------------------------------- en natuurlijk de meest bekende en ook verreweg beste van hem: DE DAPPERSTRAAT Natuur is voor tevredenen of legen. En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant, Een heuvel met wat villaatjes ertegen. Geef mij de grauwe, stedelijke wegen, De’ in kaden vastgeklonken waterkant, De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand Door zolderramen, langs de lucht bewegen. Alles is veel voor wie niet veel verwacht. Het leven houdt zijn wonderen verborgen Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat. Dit heb ik bij mijzelven overdacht, Verregend, op een miezerigen morgen, Domweg gelukkig, in de Dapperstraat. |
En danku zeer.
|
Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 19:07. |
Powered by vBulletin® Version 3.8.8
Copyright ©2000 - 2025, Jelsoft Enterprises Ltd.