Citaat:
Che Guevara schreef op 27-06-2003 @ 21:34:
Mmm maar jij zit niet in de ba/ma, of wel?
|
Helaas wel. Ik heb twee jaar onder het oude regime gestudeerd maar helaas heb ik dit jaar ook 'Bachelor 3' moeten volgen in plaats van het basisdoctoraal privaatrechtelijk jaar (n)
Citaat:
$@nd€r $@l@m@nd€r:
Nog ff over wie die boete moet betalen. Dat is waarschijnlijk die gast van dat landbouwvoertuig. Iedereen heeft gelukkig een verplichte aansprakelijkheidsverzekering.
|
Schuld hebben aan een verkeersongeval is een onrechtmatige daad jegens degene die schade lijdt door jouw gedrag. Het is dus logisch dat degene die toerekenbaar de schade veroorzaakt die ook moet vergoeden. Dat is standaard onrechtmatige daadsrecht. Als de gelaedeerde (degene die schade lijdt) zelf eigen schuld heeft aan het ongeval, dan wordt de schadevergoeding evenredig verdeeld over hem en de laedens(en), degenen die de schade veroorzaken. Dit is de zgn. causale verdeling: iedereen is aansprakelijk voor dat deel van de schade waaraan hij zelf schuld heeft.
Inderdaad heeft iedereen die met een motorvoertuig aan het verkeer deelneemt een verplichte WAM-verzekering (Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen). Dit is logisch, omdat in een auto rijden een groter gevaar oplevert dan wanneer je met een fiets aan het verkeer deelneemt. Met een auto breng je veel sneller ernstige schade toe aan anderen.
Als een gemotoriseerde een verkeersongeval veroorzaakt, zal hij dat in de praktijk meestal niet zelf in zijn portemonnee voelen. Hij pleegt een onrechtmatige daad en is dus verplicht de schade te vergoeden. Hij is daartegen echter verzekerd. Er ontstaan dus twee vorderingen: een van de gelaedeerde op de laedens ter hoogte van de schade en een van de laedens op zijn verzekeraar ter hoogte van het bedrag wat hij aan de gelaedeerde heeft voldaan (in de praktijk werkt het iets anders omdat er sprake is van subrogatie, maar het gaat veel te ver om dat hier uit te leggen. Voldoende is dat er twee vorderingen zijn). In de praktijk betaalt de WAM-verzekeraar aan de gelaedeerde.
In het kader van de causale verdeling dient vermeld te worden dat een overmachtverweer niet snel gehonoreerd wordt. Een gemotoriseerde die een ongeval veroorzaakt, kan alleen aan aansprakelijkheid ontsnappen als hem rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Dat doet zich alleen voor wanneer het gedrag van degene die schade lijdt zo onwaarschijnlijk en onvoorspelbaar is, dat daarmee in redelijkheid geen rekening gehouden hoefde te worden. In de praktijk wordt aanvaard dat van overmacht reeds geen sprake meer kan zijn als de ongemotoriseerde is waargenomen.
Na de hierboven beschreven causale verdeling komt de zgn. billijkheidscorrectie in zicht. Dit is een correctie van de causale verdeling aan de bijzondere omstandigheden van het geval. In de praktijk heeft de billijkheidscorrectie twee, in de rechtspraak uitgewerkte regels opgeleverd:
1. de zgn. 100%-regel. Deze houdt in dat, in geval van schade veroorzaakt door een gemotoriseerde aan een kind wat de leeftijd van veertien jaren nog niet bereikt heeft, de gemotoriseerde gehouden is 100% van de schade van het kind te vergoeden, behoudens opzet of bewuste roekeloosheid van het kind. Dit is een zeer streng regime. Van overmacht zal in de praktijk eigenlijk nooit sprake zijn. De ratio van de regel is begrijpelijk wanneer we in het oog houden dat het hier om jonge kinderen gaat.
2. de zgn. 50%-regel. Dezelfde redenatie als hierboven, maar dan voor ongemotoriseerden die de leeftijd van 14 jaren al wel hebben bereikt. Ook hier geldt dat alleen aan de aansprakelijkheid ontkomen kan worden als er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van de ongemotoriseerde.
Wat is nu het gevolg van deze regels in de praktijk? Ter illustratie de volgende casus. Automobilist A rijdt met de toegestane snelheid (50 km/u) over een weg en houdt hierbij keurig rechts. Van de linkerkant van de weg schiet plotseling tussen twee auto's door een klein kind B van elf jaren de straat op. A rijdt B aan en B lijdt hierdoor schade. Vast staat dat het ongeval voor 5% aan A te wijten valt en voor 95% aan B. Toch is A gehouden 100% van de schade van A te vergoeden, hoewel hij maar voor 5% schuld heeft.
Zelfde geval, maar nu met een kind van vijftien jaren. A rijdt B aan en B lijdt schade. Vast staat dat B niet goed heeft uitgekeken voor hij de weg op rende en dat A precies de maximumsnelheid reed. Het ongeval is wederom voor 5% te wijten aan A en voor 95% aan B. Toch is A gehouden 50% van B's schade te vergoeden, hoewel hij maar voor 5% schuld heeft.
Het moge duidelijk zijn dat deze regels de verhouding van schadevergoeding in de praktijk heel anders legt dan op grond van de causale verdeling het geval zou zijn geweest. Deze regel (die gebaseerd is op art. 185 Wegenverkeerswet 1995) heeft dan ook als doel de bescherming van ongemotoriseerde verkeersdeelnemers.
Vermeld dient nog wel te worden dat wanneer de vorderingen tot betalen en ontvangen van schadevergoeding overgaan op de verzekeraars van de betrokkenen, deze 50- en 100%-regels niet gelden. Dit zou zich niet verdragen met het doel van art. 185 WVW. Dit artikel beoogt immers ongemotoriseerde verkeersdeelnemers een sterkere positie te geven omdat zij een grotere kans hebben ernstige schade te lijden. Wanneer echter een voetganger of fietser reeds verzekerd is, is het risico van een ongeval al gespreid. De gelaedeerde krijgt dan meteen zijn schade vergoed, waarna zijn verzekeraar verhaal zoekt bij de verzekeraar van de gemotoriseerde.
Het zou vreemd zijn de verzekeraar dezelfde voordelen toe te kennen als de ongemotoriseerde verkeersdeelnemer. De verzekeraar behoeft immers geen bescherming tegen gemotoriseerden, de verzekeraar neemt geen deel aan het verkeer. Daarom geldt voor een vordering van de verzekeraar van B op A in onze casus, dat deze slechts voor de door A veroorzaakte 5% schade aansprakelijk is. De resterende 95% van de schade zal bij de verzekeraar van B blijven liggen. Dat is het bedrijfsrisico van de verzekeraar. Dit verschijnsel wordt aangeduid met het adagium 'de verzekeraar subrogeert niet in de zieligheid'.
Zo, even een klein stukje verkeersaansprakelijkheid :) De niet-juristen zullen er wel niet veel van snappen, maar ik vind het leuk om te doen :D
Citaat:
Maar wat vinden jullie er zelf van, nare man en che guevara?
|
Het leerstuk van smartengeld laat zich moeilijk in een kort betoog onder woorden brengen. Daarom zal ik proberen het heel kort te houden door eerst een beknopte beschrijving te geven van de huidige situatie en vervolgens mijn mening daarover.
Smartengeld valt globaal uiteen in twee typen: shockschade en affectieschade.
1. Shockschade is immateriële schade die men lijdt doordat men getuige is van een ongeval. Denk aan de moeder na een aanrijding ziet dat haar dochtertje dood ligt met de herseninhoud op straat (HR 22-2-2002, NJ 2002, 240, m.nt. JBMV (Kindertaxi)). Gezegd kan worden dat de schade aan de derde (want dat is de moeder, zij wordt niet zelf aangereden) het directe gevolg is van de onrechtmatige gedraging van de bestuurder van de taxibus. Er is een rechtstreeks verband tussen de gedraging en de (psychische) schade van de derde. Shockschade komt in beginsel voor vergoeding in aanmerking; in de praktijk zal echter de eis worden gesteld dat het gaat om een in de psychiatrie algemeen erkend ziektebeeld.
2. Affectieschade is de immateriële schade die men lijdt in verband met het verdriet veroorzaakt door letsel of overlijden van een naaste. Met de huidige stand van wetgeving komt deze schade niet voor vergoeding in aanmerking. Het bekendste voorbeeld hiervan is de zaak van Baby Joost (HR 8-9-2000, RvdW 2000, 180 m.nt. T. Hartlief). In deze zaak ging het om de baby Joost die na een (eenvoudige) liesoperatie door fouten van zijn artsen ernstig lichamelijk en geestelijk gewond raakte. De ouders vorderen vergoeding van immateriële schade van de artsen. De Hoge Raad overweegt:
'...dat slechts de gewonde
zelf vergoeding kon vorderen van schade die hij had geleden als gevolg van het hem toegebrachte letsel. Er was derhalve naast de vordering door de gewonde zelf geen plaats voor een vordering tot vergoeding van materiële of immateriële schade die
anderen als gevolg van de kwetsing of verminking leden.'
De kern van het arrest wordt door de Raad als volgt verwoord:
'Ook aldus geformuleerd moet die schade immers
niet als gevolg van die schok zelf worden gezien (...) maar
als gevolg van hetgeen waardoor die schok werd veroorzaakt: het door medische fouten van W. c.s. aan Joost toegebrachte letsel.'
Volgt verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft een recht op vergoeding van de immateriële schade als gevolg van verdriet niet willen accepteren, hoewel hij hier meerdere malen toe is uitgedaagd. Daarbij wordt door hem het argument gebruikt dat een toekenning van een dergelijk recht de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat en dat een dergelijke wijziging aan de formele wetgever is voorbehouden.
De meningen over smartengeld zijn verdeeld. Er zijn velen die menen dat het recht op smartengeld niet in onze (rechts)cultuur past. Op zich is daar veel voor te zeggen, ware het niet dat de torenhoge vorderingen van immateriële schade een bij uitstek Amerikaans fenomeen zijn waar wij ons geen zorgen over hoeven te maken, mits het goed gebeurt. De wettelijke regeling zou meer in de richting van symboolrechtspraak moeten gaan (denk aan de schuldigverklaring zonder strafoplegging in het strafrecht) dan in de richting van daadwerkelijke vergoeding van schade die eigenlijk niet te vergoeden is. Een erkenning van het verdriet van de ouders zou evenveel wonden helen dan een kapitale schadevergoeding. Ik sluit me wat dat betreft ook aan bij Vranken, die meent dat vergoeding van affectieschade niet zo'n hoge vlucht zal nemen als het in Amerika heeft gedaan. Ik zie een eventuele wetswijziging met grote interesse tegemoet.