Convulsive |
18-11-2001 01:33 |
Er was eens een klein meisje die, samen met haar oma, in een piepkleinhuisje woonde in een groot bos. Het huisje had geen brievenbus en geen raampjes, alleen maar een klein deurtje. In de mooie tuin hing een schommel. Haar oma had die schommel daar neer gezet toen ze 2 was. In het begin kon ze niet zo goed schommelen en kwam ze niet zo hoog. De grote bomen voor haar versperden haar zicht.
Naarmate ze ouder werd, werd de schommel steeds hoger gezet en ging het schommelen steeds beter. Steeds hoger en hoger sneden haar voeten door de lucht en kon ze steeds een stukje verder over de bomen kijken. Toch nog steeds net niet hoog genoeg om te zien wat er zich nou achter die bomen bevond. Ze werd verdrietig, maar haar nieuwsgierigheid zorgde ervoor dat ze het niet opgaf en ze bleef schommelen.
Op een dag werd de schommel weer hoger gezet en langzaam kwam ze op gang. Hoger ... hoger ... hoger. Haar lange haren kwamen al boven de boomtoppen uit. Ze was er bijna ... bijna kon ze zien wat zich er achter de bomen bevond. Ze maakte nog een laatste zwaai ... en daar steeg ze boven de boomtoppen uit ...
Daar zag ze wat ze zo graag al die jaren wilde zien ... een grote grijze vlakte, met rook en fabrieken. Ze stapte misselijk van de schommel af en wilde dat ze het nooit gezien had.
( Dit verhaal vertelde je me laatst. :-) Het gaat nu niet zozeer voor jou op, in tegendeel, maar wat ik ermee bedoel is dat naar beneden kijken niet slecht is ... je ziet jezelf. )
(w)
|