mathfreak |
16-08-2004 17:32 |
Citaat:
H@nk schreef op 16-08-2004 @ 16:31 :
en wat heeft het met twee halve hoeken te maken? :confused:
|
Zoals je misschien weet geldt: sin(2*u)=2*sin(u)*cos(u). Dat gebruikte ik om sin(x) te schrijven als 2*sin(1/2*x)*cos(1/2*x). Voor 1/sin(x) levert dat dus: 1/sin(x)=1/(2*sin(1/2*x)*cos(1/2*x)). Wat ik vervolgens deed was teller en noemer vermenigvuldigen met tan(1/2*x). Dit leverde voor de teller
1*tan(1/2*x)=tan(1/2*x), en voor de noemer
2*sin(1/2*x)*cos(1/2*x)*tan(1/2*x)
=2*sin(1/2*x)*cos(1/2*x)*sin(1/2*x)/cos(1/2*x)=2*sinē(1/2*x) op.
Zoals je weet is de afgeleide van tan(u) gelijk aan 1/cosē(u), en met
sinē(u)+cosē(u)=1 geeft dit: 1/cosē(u)=(sinē(u)+cosē(u))/cosē(u)
=sinē(u)/cosē(u)+cosē(u)/cosē(u)=tanē(u)+1, dus cosē(u)=1/(tanē(u)+1). Dit betekent dat sinē(1/2*x) dus in tanē(1/2*x) is uit te drukken, namelijk sinē(1/2*x)=tanē(1/2*x)/(tanē(1/2*x)+1), dus dat betekent dat sin(x), en dus ook 1/sin(x) in tan(1/2*x) en tanē(1/2*x) is uit te drukken. Door vervolgens de substitutie tan(1/2*x)=t toe te passen is 1/sin(x) in t uit te drukken, en uit tan(1/2*x)=t volgt dan 1/2*x=arctan(t), dus x=2*arctan(t), dus dx=d(2*arctan(t))=2*dt/(1+tē). Omdat 1/sin(x) en dx in t zijn uitgedrukt is dx/sin(x)=2(1+tē)dt/(1+tē)/(2*t)=dt/t dat ook, dus is de integraal van dx/sin(x) gelijk aam de integraal van dt/t. Deze heeft de waarde ln|t|
=ln|tan(1/2*x)|.
|