Mijmeringen
De wind huilt, fluistert
woorden die niemand anders horen kan.
De silhouetten van 2 geliefden in de schemering
omhuld door maanwitte avonddampen
gaan op in het decor
voor hen gemaakt.
Onze handen glijden door het gras,
terwijl ik liefdevol de angst uit je ogen kus.
Het valt me op dat we zweven
hoewel ik hier bij je zit
met je hoofd op mijn schouder
en je haren die mijn aangezicht strelen.
Je lippen verklappen me
dat het tijd is dat we wakker worden.
Ik doe of ik je niet gehoord heb
en streel je, in de hoop
dat je samen met me verzinkt en verdrinkt
in de droom die ons verder brengt,
terwijl we wachten op de ochtendzon.
“Straks …”
We staren naar de wilg aan de waterkant.
Gebukt onder jaren van stil verdriet buigt hij het hoofd
als een brug die de overkant niet kan bereiken.
Ik kijk omhoog en volg
de melkwitte oeverstrepen in de lucht
die zachtjes langs de maan glijden.
Het is stil aan de overkant.
|