Met mijn buik vol van liefde,
misschien eerder de zoektocht naar,
sta ik op springen.
Ik ben de stoel,
zacht en statisch,
een puur object.
Ik ben de stoel,
hard en soepel,
hypermobiel overrekt.
Dat meisje,
met die taille,
die borsten en die kont.
Bloedrooie lippen
en gelukkig
niet blond.
Ik heb honger,
vooral trek.
Maar ook met veel lusten
blijf ik leeg.
‘Kijk dan naar me!
Kus me!’ roep ik.
‘Zie je dan niet dat ik voor je buikdans,
ik beweeg!’
En dan zal hij zeggen,
net zo naief als ik:
‘Ik bouw er wel een,
maak je niet dik’.
de één na laatste strofe ben ik nog niet tevreden over, het loopt nog niet echt lekker. iemand suggesties? of gewoon helemaal aanpassen / opnieuw doen?
__________________
echte mannen eten geen honing, die kauwen op bijen
|