Laat ik even een poging ondernemen..
Ik stel me voor... een foto van jou, van vroeger, ingelijst achter glas. Daar hing je, aan een (in mijn verbeelding, maar niet steunend op jouw gedicht) witgekalkte muur. En jij staat er zelf naar te kijken, in de kamer, starend naar jouw gestalte. Dat kan, omdat je als het ware uit jouw lichaam bent getreden, je denkt aan jezelf en ziet jezelf. Je ziet hoe stof van de tijd het glas bedekt heeft, en hoe dat langzaam jouw zicht op het leven, wie weet een liefde, bedekte. Je zag het niet meer, en wist tot dit moment niet hoe gemakkelijk dat stof weg te vagen viel. Stof, dat staat voor alles wat de maatschappij ons opdringt, zorgen die in de weg liggen om echt te kunnen leven.
Maar wanneer het gedicht begon, bestond het glas niet meer in die bestofte vorm voor jouw foto, maar lag de kader, de foto, het glas al op de grond. Bestoft glas viel in scherven, maar niet de foto met de lijst, jij met de lijst, jij gevangen in een lijst, alleen... het stof viel weg, alles wat jou ervan weerhield om het ware in het leven te zien. Jouw leefwereld lijkt gebroken, maar uit de resten komt de feniks, die opnieuw ziet.
In de veronderstelling dat ik ergens de kern van het gedicht raakte, of er dicht bij kwam, blijft er voor mij nog één groot raadsel leven. Wat was het dan, dat de ingelijste foto liet vallen, en wat liet de oude 'ik' herrijzen, opnieuw leven zonder zorgen, wat gaf de 'ik' door ongeluk ook een nieuwe kans? En waarom blijft de foto ondanks alles toch vast in de kader? Of wou de foto nooit weg, en wou het alleen maar weer zien?
Grootse poëzie, zonder enige twijfel.
Groetjes, Dreampoet
__________________
Teo Torriatte Konomama Iko
|