Een fiets is een feit.
Een kapotte fiets is een kapot feit.
En het is een feit dat de fiets kapot is.
Dus een feit dat een feit kapot is is op zich weer een feit.
Hetgeen bewijst dat een feit dat het feit een feit is en dat op zichzelf
is ook een feit. En over dat feit valt het volgende feit te vermelden.
Er zijn feitenmakers, die maken kapotte feiten. Feit is dat met deze
speciefieke feiten fietsenmakers bedoeld worden. En dat is weer een
feit. Feit is dat ik op dat kapotte feit niet kan feiten. Waaruit blijkt
dat feiten geen werkwoord is, daaruit volgt dat feit geen werkwoord is.
Conclusie; feiten werken niet, dat zijn de feiten tot zover.
Een feit is dat ik geen sterk feit heb zolang de feitenmaker mijn
feitelijke feit niet gemaakt heet.
Ik zal mij zolang maar mobiel moeten maken met een erg wankelig feit.
Maar ik behelp me al zolang zonder een fatsoenlijk feit dat het er feitelijk niet toe doet.
(niet van mijzelf hoor

)