Nevel verhult een stad,
ochtendzon onzichtbaar.
Grachten vies en koud,
niet fijn om in te springen.
Taart, appeltaart.
Met een toefje slagroom.
Of zonder, dat maakt niet uit.
Het is altijd lekker.
Cadeaus, obsessies.
Zij verenigen zich op het moment
dat het papier gescheurd wordt.
Verscheurd, verfrommeld, weggegooid.
Slaap, sjoerdzetel.
Ook zij gaan fijn samen,
wanneer een klim omhoog
teveel gevraagd is.
Dromend, zittend, denkend
niet aan jou, o nee.
Maar aan het fijne,
aan waar ik van houd.
Ik maak mij los
van deze reële waarheid.
Ik begeef mij naar de plaats
waar niemand ooit komen zal.
Dan eindeloos ver weg,
ben jij.
Jij, stoephoer!
Jij maakt mij nu blij
door jou afwezigheid.
|