Dan moet ik het hier maar mee doen. Feedback is echt top op letteren
2e helft van Koning Vonk
...................................................................... .......
Het eerste onderwerp gaat over de hevige overstromingen in Bangladesh, en de mislukte oogsten die hier het gevolg van zijn. Het raakt hem niet, hij ziet enkel de ogen van de nieuwslezer. Geen moment verliest hij ze uit het oog, vooral niet, nu die blauwe ogen hém niet meer aankijken; ze doorzoeken zijn huiskamer. Gelukkig heeft hij het niet hier verstopt. Middenin de presentatie van het tweede onderwerp, de arrestatie van de sluipschutter in Washington, richt de nieuwslezer zijn ogen weer op hem.
‘Nu de man eindelijk is opgepakt kan Washington weer opgelucht ademhalen, en Mr.Vander… we weten het,’ zegt de nieuwslezer terwijl hij de man op de bank vriendelijk aankijkt.
Zijn lichaam verstijfd, het moment is daar. Hij had zijn naam genoemd, en iedereen heeft het gehoord. De nieuwslezer kijkt voor de tweede maal neer op zijn bureau en begint, als hij weer opkijkt, plechtig te spreken. ‘Ja, Mr. Vander, we hebben besloten dat het tijd is om iedereen te vertellen dat u hét heeft.’
“Om iedereen te vertellen dat u het heeft.” Het galmt door zijn hoofd. “Om iedereen te vertellen dat ik het heb.”
Een zacht ‘nee’ ontvlucht zijn droge lippen, ‘Niemand mag het weten, ze zullen het komen stelen,’ fluistert hij, zijn vingers steeds dieper begravend in de leuning van de bank. Uit de televisie klinkt gelach.
‘Het is uw eigen schuld, u hebt het de wereld onthouden. Ziet u niet in dat men hét nodig heeft, dat men er om smacht?’
‘Ja, maar ze zullen het stelen!’ jammert hij met trillende lip. Tranen springen in zijn doffe ogen.
‘Het spijt me, echt, maar we móéten het vertellen,’ zegt de nieuwslezer, met een zweem van medelijden in zijn blik, ‘Dames en heren, ons aller Mr. Vander onthoudt u al jaren zijn …’
Een harde knal. De asbak raakt de nieuwslezer recht in zijn gezicht.
Nog steeds springen de vonken op de plavuizen, een traan rolt langs zijn ongeschoren wang, een traan zonder inhoud. Hij heeft de nieuwslezer er van kunnen weerhouden om zijn geheim te onthullen, maar het was te laat. Iedereen weet nu, dat hij iéts achterhoudt, en ze zullen het vast en zeker komen zoeken. Bij de gedachte aan wat hem te doen staat, slaakt hij een diepe zucht. Zijn knieën kraken als hij opstaat, en hij heeft moeite om zijn evenwicht te bewaren. Sloffend begeeft hij zich naar de donkere keuken, waar de laatste zonnestralen hun licht werpen op de keukentafel en de stoffige typemachine die daar op staat. De ironie ontgaat hem. Hij opent de deur die hem in de gang brengt. Geen enkele zonnestraal. Op de tast schuifelt hij naar de kelderdeur en legt zijn hand op de klink. Even twijfelt hij. Dan drukt hij de klink omlaag en opent de zware deur. De lichtschakelaar bevindt zich onderaan de keldertrap. De overweldigende stank doet hem weinig, hij is het gewend. Hij heeft de laatste trede van de trap bereikt en tast met zijn linkerhand naar de lichtschakelaar.
Het flauwe licht van het peertje werpt een macaber schijnsel op het lijk van zijn vrouw. Ze ligt op haar rug op zijn houten werkbank, haar ogen en mond zijn afgeplakt met grijs tape. Een glimp van verdriet in zijn ogen. Het had zó niet hoeven zijn, maar ze wilde anderen gaan vertellen over zijn werk, over zijn meesterwerk. Onzin had ze het gevonden. Onzin, dat hij er niemand over wilde vertellen, bang als hij was dat iemand zijn verhaal zou stelen. Geen uitgever vertrouwde hij, zijn beste vriend niet en uiteindelijk zijn eigen vrouw niet.
Langzaam loopt hij naar de werkbank toe en streelt even door het haar van zijn dode vrouw. Dan bukt hij en opent het deurtje van het middelste kastje onder zijn werkbank. Zonder na te denken draait hij aan de mechanismen van de kluis, die zich in het kastje bevindt. Zes klikken en de kluis is open.
Bij de aanblik van de dunne stapel vergeelde papieren barst hij in huilen uit. Zijn letters, zijn woorden, zijn prachtige verhaal. Niemand zal het stelen. Voorzichtig pakt hij de vellen uit de kluis en loopt ermee naar de prullenbak naast de werkbank.
Één voor één verfrommeld hij ze en legt ze zorgvuldig neer op de lege bodem van de prullenbak. Hij strijkt één lucifer af, en stopt hem dan omgekeerd terug in het doosje, wat hij tussen de proppen papier in legt. Even kijkt hij er naar, en gaat dan naast zijn vrouw liggen. Hij sluit zijn ogen en pakt haar koude hand vast.
‘Je kunt gerust zijn, niemand zal het stelen,’ fluistert hij, terwijl de andere zwavelkoppen vlam vatten.