Hees adem ik koude wolkjes door mijn sjaal heen de kraakheldere lucht in. Mijn mond drukt tegen mijn sjaal, die klampvochtig is van mijn warme adem. Met samengeknepen oogjes kijk ik recht in de zon die mijn gezicht niet verwarmt, mij slechts een behaaglijk gevoel van geluk geeft. Mijn oren voel ik roder worden van de kou, pijnlijk tintelen. Ik kruip dieper in mijn winterjas.
Nu heb ik het ultieme winter gevoel. Eendjes dobberen in de wakken van gesmolten ijs, meeuwen vliegen krassend om je hoofd, duikend op het brood dat door kleine kindjes op het ijs en in het water worden gegooid. Ik betrap mezelf op een belachelijk grote grijns. Zelf kijk ik soms raar op als iemand lachend op de fiets zit, zonder een persoon naast zich of een hulpmiddel die de persoon virtueel bij je zou kunnen laten zijn. Nu weet ik waarschijnlijk wat hun bezield.
Geluk.
Ik ben op het moment zo veranderlijk als de wind. De ene keer maak ik mij druk om niets, het volgende moment loop ik over van zo’n pure emotie dat de tranen in mijn ogen schieten. Bij het zien van een klein meisje dat verwonderlijk de wereld inkijkt, vanuit haar kinderstoeltje op de fiets, gereden door mamalief.
Nu ben ik weer in zo’n bui.
Het gevoel van kerstmis en de sneeuw die misschien zal neerdalen op de aarde en alles wat kaal en dood is een schoonheid geeft die niet te beschrijven is, maken mij dat ik weg wil uit huis. Het bos in. Kijkend naar die perfecte wereld.
Het rood van mijn fiets steekt lelijk af bij het schors van de boom waar ik hem tegen aanplant. Ik had liever gewild dat hij zou verdwijnen als in een sprookje, dus verstop ik hem maar tussen de bosjes. Ik voel de bevroren blaadjes knisperen onder mijn zolen. Wat een vertrouwt geluid. Kleine zonnevlekjes dansen op mijn haren, door de takken van de bomen heen, en zetten ze in een rode gloed.
Als ik in reïncarnatie had geloofd, zou ik zweren dat ik een heks was geweest in mijn vorig leven. Waarschijnlijk geëindigd op de brandstapel. Ja, dat zou ik geweest zijn, denk ik met een glimlach.
Ik zoek een goed plekje. Geen idee aan welke eisen het moet voldoen, maar ik zou het zeker herkennen. Daar ben ik van overtuigd. Uiteindelijk laat ik mij neerzakken tegen een boom. Mijn hoofd druk ik naar achter tegen het schors, waardoor de zon precies op mijn gezicht valt.
Ik had dit eerder moeten doen. Veel eerder.
Ik ben een koningin wat zeuren betreft. Klaagde over muren die op mij afkwamen en de eindeloze vermoeidheid die daarmee gepaard ging. Ik heb mijzelf nu eindelijk een trap onder de kont verkocht en besloten er wat aan te doen. Zie hier het resultaat.
Het ijs onder mijn billen smelt al snel en laten zijn sporen achter op mijn jas. Maar het deert niet, ik voel me goed.
Beelden van fantasie en werkelijkheid flitsen door elkaar heen. Zinnen, gehele verhalen. Alles passeert mijn netvlies binnen enkele seconden. Ik kwam om te denken, maar eigenlijk ben ik er allang uit: je komt de ware vanzelf tegen. Het idee dat ik misschien binnenkort uit drie jongens moet kiezen en alle drie lastig te onderhouden zijn, maken mijn geest vol van ideeën. Geven mijn inspiratie. Maar het pijnigt ook en een conclusie trekken kan ik niet.
Je zal het moeten afwachten.
Na lammetjes gevoerd te hebben, mijn wandeling te hebben voltooid. Nu mijn geest eindelijk leeg is en de geur van dennennaalden nog naprikkelt in mijn neus, ga ik naar huis. Het papier wacht, de pen wordt ongeduldig.
Een auto stopt naast mij, het weerbericht schalt uit de speakers: ‘Winterse buien rond de kerstdagen!’ Sneeuwvlokken en warme chocolademelk. Het blije gezicht van mijn zusje, rood van de kou, na het sleeën. Het idee alleen al maakt dat ik het nu zeker weet. Mijn conclusie heb ik eindelijk getrokken. Ik heb geen jongens nodig, want ik ben gelukkig.
Gelukkig in mijn eentje.
|