'Hatsjepsoet
Hatsjepsoet, koningin van Egypte van 1484 tot 1468 v.C., behoorde tot de 18de dynastie. Na de dood van haar gemaal, Thoetmozes II, oefende zij het regentschap uit voor haar onmondige stiefzoon en neef Thoetmozes III, maar hield de volle koningsmacht tot haar dood in handen. Tegen de traditie in liet zij zich in het zevende nominale regeringsjaar van Thoetmozes III tot farao kronen; daarna liet zij zich meestal als mannelijk heerser afbeelden. Officieel was Thoetmozes III mederegent, maar zonder invloed. Twee mannen hadden tijdens haar regering grote macht: de hogepriester van de tempel van Amon in Karnak, Hapoeseneb, en de architect en beheerder van de tempelgoederen, Senmoet.
In plaats van de veroveringspolitiek van Thoetmozes I volgde zij een beleid van vreedzame betrekkingen met de nabuurstaten. Hierdoor kreeg in Mesopotamië het rijk van de Mitanni gelegenheid tot bloei te komen. De tempel van Amon in Karnak werd met nieuwe bouwwerken versierd, o.a. werden twee 30 m hoge obelisken opgericht. Evenals de farao's vóór haar liet Hatsjepsoet een rotsgraf voor zich aanleggen in het Dal der koningen, waarin zij ook de mummie van haar vader, Thoetmozes I, een laatste rustplaats gaf. In haar bouwstijl zette zij niet, zoals haar voorgangers, de Hyksostijd voort, maar zij knoopte aan bij de klassieke periode van het Middenrijk. Haar dodentempel in Deir el-Bahari vertoont overeenkomst met die van Mentoehotep uit de 11de dynastie en is daar onmiddellijk naast gebouwd.
Op het eind van haar regering werden de drie hoge machthebbers Hapoeseneb, Senmoet en Nehsi, de leider van de expeditie naar Poent, ten val gebracht. Alleen de vizier Weseramon bleef in het zadel. Zodra Thoetmozes III na haar dood de regering had overgenomen, begon hij haar monumenten te ontwijden en haar naam en beeltenis te vervangen door die van hemzelf en zijn twee voorgangers. Latere koningslijsten vermelden haar niet als wettige vorstin.'
|