Ik zwem in een rivier. Het is er prachtig, met mooie natuur, heerlijk lauw water, de zon die schijnt en de prachtige bloemen die het zachte, groene gras aan de waterkant versieren. Het riet met zijn bruine kopjes, De springende vissen en het gefluit van
de vogels.
Ik geniet ervan, heerlijk hier! Plots zie ik een ander meertje, aan de overkant van de bloemenzee. Ik voel me er door geroepen, heel gek. Het is er niet echt mooi, maar ondanks dat ziet het er heel verleidelijk uit. Opeens dwingt iets me om uit het meertje te gaan, om naar de overkant te gaan. Ik sputter niet tegen; het lijkt wel of ik in trance ben.
Ik loop over het zachte gras, over de bloemen.
Het landschap verandert; het gras wordt prikkeligger aan mijn voeten, de bomen worden treurwilgen en de bloemen hangen allemaal slap. Ik stap het water in: ijskoud! Ik wil terug, maar het voelt wel heerlijk verkoelend, rustgevend. Ik wil meer!
Ik zwem verder, het wordt dieper. Het koele water doet me echt goed. Ik weet dat dit verkeerd is, dat ik hier weg moet. Maar ik kan het niet! Ik zwem verder en verder, steeds dieper. Opeens wordt ik meegetrokken. Zomaar.
Ik ben in een stroomversnelling! Ik wordt rondgetold en meegesleurt.
Ik probeer me vast te klampen aan de rotsblokken, maar mijn handen zijn te nat en de stenen te glad. Ik wordt ondergetrokken, aan mijn voeten en aan mijn armen. Ik hap naar adem, help! Niemand hoort me schreeuwen, ik ben helemaal alleen.
Naar de kant zwemmen lukt niet... Ik wordt nog dieper meegetrokken. Ik hap naar lucht, naar zuurstof. Ik schreeuw, ik huil. Verwoed probeer ik aan het wateroppervlak te blijven. Aan de kant staat een meisje, ze steekt haar hand uit.
Ik zwem er heen, voor zover dat gaat, en probeer haar hand te pakken. Haar vingers omklemmen de mijne en hoopvol spartel ik in strijd tegen de geweldadige kracht. Het lukt!
Ik kijk in haar ogen, ze staan hoopvol. 'Dankje...' Fluister ik, en ik klim op de kant.
Het water raast langs ons door, en daar staan we dan. Onze handen hebben elkaar nog steeds beet, en onze ogen houden elkaars blik vast. Ik glimlach, zij ook. 'Kom je mee?'fluistert ze. We lopen terug naar het andere meertje. Ik schaam me, voor wat ik heb gedaan.
Ik stap in het warme water en ooh, wat heerlijk! Ik staar na de schrammen en blauwe plekken die het botsen tegen de stenen hebben veroorzaakt. Nu pas besef ik dat ik geluk heb gehad.
Ik verlang weer naar het koude water, maar ik schud het van me af. Plots zie ik dat het meisje verdwenen is. Weg, helemaal. Ik wou haar nog bedanken. Bestond ze wel?
Ik denk weer aan die warme blauwe ogen, een hoopvolle blik. Ik wil terug naar het koele water!
Weer schud ik de gedachte van me af. Ze komt niet nog eens, dat weet ik. Nu pas zie ik écht hoe mooi het is hier. Ik sluit mijn ogen en laat me drijven op het zachte lauwwarme water.
Ik denk weer aan die blik, de ogen en haar hand. Wie is ze? Ik zal het nooit weten.
|