Och, gij wijs maar met uw vinger naar mij,
u zult in de eeuwigheid inderdaad mooier zijn
doch in mij is misschien niet uw schoonheid,
maar wel uw, nog grotere, rancune vereeuwigd.
Verheven als u bent door uw zuiver beeld,
maar verzwegen is immer nog uw wezen,
in ’t diepste geheim wordt trots gesmeed,
waar ieder ander liefde had verwacht.
Hoewel liefde is wat u uw hele leven al veracht,
maakt dit niet dat u door haar wordt vermeden,
enkel ik, lelijk als Vulcanos, heb uw zijn gezien.
Gij, Narcissus, wijs toch met uw vinger naar mij,
met mij zal nu de hele wereld u terechtwijzen.
|