Ik zit in de trein. De trein is warm, haast te heet voor de kleren die naadloos aansluiten op mijn lichaam. Ik kijk uit het raam, het landschap glijdt vlug voorbij. Mijn ogen volgen de bewegingen van de vrouw tegenover mij. Gestresst schieten haar ogen heen en weer. Ik probeer haar blik te vangen, maar haar ogen zijn ongrijpbaar. Ik laat me meevoeren met de trein, sluit mijn ogen en zet de muziek uit mijn discman iets harder.
De muziek voert me terug, jaren en jaren terug. Ik zie de mensen die ik al achter me had gelaten. Ik zie figuren voorbij komen die ik liever niet meer had gezien. Het verleden raast mee met de trein, een poging mij bij te blijven. Ik probeer het van me af te schudden.
Ik open m’n ogen en het felle zonlicht verblind even mijn zicht. De vrouw zit er niet meer. Mijn vertwijfelde glimlach bereikt een jongeman. Hij is net ingestapt en sjouwt zijn koffers mee. Mijn glimlach wordt wat breder en uitnodigend knik ik op de bank tegenover me. Hij ploft er neer en kijkt me lachend aan. Hij lijkt verliefd.
Ik ben ook lang verliefd geweest, op het leven dat me eindeloos bezighoud. Het mysterie erachter. Ik deed dagenlang niks, ik was alleen maar verliefd. Ik zag alles echt door een roze bril, die ik voor een prikkie had aangeschaft in de opruiming. Het was oktober, de zon liet zich steeds minder zien. De bril gaf me het zomerse geluk terug.
Ik kijk weer naar hem, hij die inmiddels vastgekleeft zit aan zijn telefoon. Hij spreekt mijn taal niet, niet in de verste verte.
Hij vertelt zijn vriend aan de telefoon dat ik er verliefd uit zie.
Al versta ik hem niet. Maar zo voel ik me in ieder geval: dolverliefd op die mooie wereld, stapelverliefd op mijn bestaan.
Laatst gewijzigd op 21-02-2005 om 10:50.
|