Hm...
- - -
Kapiteins logboek,
achtentwintig januari,
in het jaar van onze Heer 2005.
Onze beproeving is ten einde. Vele maanden voeren wij voorzichtig over de zilte wateren, op zoek naar Spaanse conquistadores om te plunderen. Het ruim is gevuld met het bloed en de schatten van al wie ons vaarwater kruisten. Maar ondanks onze rijkdom, hield een kille angst ons schip in haar greep. De bemanning klaagde dat wij weldra over de rand van de aarde zouden vallen om verzwolgen te worden door de monsters uit de diepe leegte. Weken terug lachte ik er nog om, nu lag ik er van wakker.
Vanmorgen klonk het verlossende woord uit het kraaiennest. Land in zicht. Het onwillige gebrom van de bemanning hield terstond op en als één man trokken zij weer aan de touwen om koers naar de nieuwe wereld te zetten. We zouden nieuwe voorraden kunnen inslaan en onze schat begraven.
Het begraven van de schat heb ik nooit begrepen, maar mijn vader en grootvader deden het al zo, en wie ben ik om te breken met tradities? De bemanning vond het stompzinnig om onze moeizaam vergaarde rijkdommen zomaar op een onbekend eiland achter te laten. Als weerwoord wees ik op mijn ooglap, waarna men uit ontzag zweeg.
Op het eiland, dat wij ‘Blaak’ doopten, vond ik een kleine papegaai. Een gehoorzaam en intelligent diertje. Ik streelde haar snavel en ze keek me vol genegenheid aan. Mijn schouder beviel haar direct al.
We verlieten het eiland nog dezelfde dag, met de zekerheid er snel terug te komen. "Denkt u werkelijk dat er bomen met geldstukken eraan zullen groeien uit onze schat?", vroeg mijn Stuurman. Ik maaide naar hem met mijn haak en joeg hem weg.
Ik tekende een landkaart en zette er een karakteristiek kruis op. De papegaai keek me vanaf mijn schouder tevreden aan. Tot mijn verbazing sprak ze tot me: "Weet je?", zei ze, "Eigenlijk ben jij best wel een lekker ding." Het is onnodig om te zeggen dat mijn houten poot pardoes brak en ik mijn haak voor de mond van de papegaai hield. "Zwijg toch, dier, of wil je soms dat de rest van de bemanning je hoort?"
Sindsdien houd ik de papegaai in een gesloten kabinet in mijn kajuit. Soms haal ik haar eruit om haar scherpe nagels nog eens in mijn schouder te voelen, of om haar zachte veren te aaien. Ik kan echter nooit in alle rust van haar genieten. De bemanning mag niet weten wat voor schat ik vond op het eiland, maar ze klagen dat ik teveel in kluizenaarschap leef. Het zal niet lang duren eer ze zullen muiten. Ik hoor ze smoezen.
De deur knalt plotseling open. Een bende wilde zeeschuimers stormt de kajuit van de kapitein binnen. Hij gooit het logboek naar hen toe, pakt zijn pappegaai beet en klimt in de opening van het raam. "Ha! Ik weet wat jullie willen! Jullie willen mijn schat, mijn papegaai, mijn liefje! Haha! Nooit krijgen jullie haar, nooit!"
De kapitein draait zich om, pakt zijn papegaai vast bij haar pootjes en springt vol goed vertrouwen uit het raam. "Vlieg!" krijst hij nog, maar er klinkt slechts een natte klap.
- - -
LUH-3417
|