Met blauw-papieren pijlen op mijn wangen
En op mijn hoofd een gele ster geplakt,
Blijf ik, terwijl een aap mijn handen pakt,
Onderste-boven aan een rekstok hangen.
Mijn meester wil de wereld vroolijk maken,
-"Satans Apostel" noemt mij 't aanplakbord -
En 't volk, een optocht gekke pelgrims, wordt
Hierheen gestuurd, en ik moet het vermaken.
Het lacht om alles wat mijn waanzin doet,
Ik speel voor hond, voor mensch, voor olifant:
Ik blaf, ik schreeuw, ik daver met mijn snuit -
Laat in den nacht stroomt het de tent weer uit:
Ik leun op 't plein, waar de lantaren brandt,
Tegen den paal, en keur mijn daden goed.
Ik moet van dit gedicht een beredeneerde drie-indeling maken naar vorm en inhoud. Naar inhoud lukt me wel, maar naar vorm niet. Volgens mij is de hoofdvorm van het metrum in elke strofe wel jambe en met het eindrijm kan ik alleen twee delen vinden. Naar welke aspecten van vorm moet ik dan kijken?
__________________
Het leven is geen vakantie.
|