De straten zijn zo lens en verlaten als mijn ziel. Als een ronddwarrelend stuk afval verdwaal ik in donkere sloppen en mijzelf. Ik was op zoek naar iets, maar ben vergeten wat. Mijn spiegelbeeld kijkt me wantrouwend aan vanuit een gebroken raam, net zoals de rest van deze wereld. Ik vertrouw mijzelf ook niet. Mijn voeten slepen mij verder de nacht in. Zo kom ik voorbij nachtclubs, seksshops, kartonnen huizen en uiteindelijk een club genaamd “De Eeuwigdurende Nacht”. Wat een lange, dérisoire naam. Ik besluit er binnen te gaan, doch verwacht ik snel buiten te worden gegooid daar ik nog geen rosse eurocent op zak heb.
In de club hangt een roodbruine schemer. Geluidsgolven zweven in het rond, maar ik kan ze niet dadelijk herkennen. Aan de bar zit een kale, dikke man, rond de vijftig jaar oud schat ik – maar mij moet je niet vertrouwen -, in zijn glas wodka te staren. Of misschien in zijn melancholie. Of beiden. Twee krukken verderop zit een jonge vrouw, gekleed in een bloedrode jurk versierd met wat vlekken van onbekende afkomst, met de ietwat oudere barman te praten. Het lijkt geen intrigerend gesprek te zijn aangezien ze meer tegen haar linkerwijsvinger, die als op een paardenmolen op de rand van haar glas martini gleed, lijkt te spreken dan tegen hem. Ik weet nog dat ik vroeger tegen mijn vingers sprak. Soms praatten we uren over alledaagse zaken zoals het weer en mijn smart. Of we lachten tenen uit. Mijn vingers zijn niet meer wat ze geweest zijn. Ooit speelden ze muziek en bevredigden ze vrouwen. Nu zwijgen of slapen ze. Mijn linkerduim ligt in coma na een ongeluk met een container. Ik hoop dat hij sterft.
Enkele momenten later zit ik langs de wijsvinger. De barman heeft de kale mans glas wodka bijgevuld en staat nu zijn toog te poetsen. De vrouw kijkt me – tot mijn grote verbazing – vriendelijk aan. Ik zoek wanhopig naar dat hoopje wantrouwen dat zich toch ergens in haar gezichtsuitdrukking moet verstoppen, maar tevergeefs. Wel ontdek ik dikke wallen onder haar donkerbruine ogen, wat getuigt van slapeloze nachten of heroïneverslaving, maar dat tweede lijkt me niet logisch. Heroïneverslaafden praten niet tegen hun vingers. Mijn stembanden weten de correcte geluidstrillingen voor het woord “Goedenacht, juffrouw” voort te brengen. En de hare weten dit op dezelfde manier, zij het op een hogere toon, te beantwoorden. Haar stem klinkt zwaar, maar niet op zo’n manier dat ze mannelijk lijkt. Ze doet me denken aan mijn tante, die is ook zwaar. Maar ze had wel een lichte stem.
“Juffrouw, ik ben de weg kwijt.”
“Oh?”
“Neen, ik ben de weg kwijt.”
“Waar moet je zijn?”
“Ik moet nergens zijn. Ik moet de weg vinden.”
“Welke weg?”
“De weg van hier.”
Onze gebrekkige dialoog wordt gevolgd door een nog gebrekkigere stilte. Een lichtjes verwarde blik verschijnt op haar gezicht, gevolgd door een lege glimlach. Ik wed dat ze niet wist wat ik bedoelde, ik wist het zelfs niet precies. Ze neemt een laatste slok van haar martini en kijkt me terug aan.
“Zal ik je de weg eens wijzen?”
“Als je wil.”
Toen stond ze op en gebaarde met haar hoofd dat ik haar moest volgen. We gingen samen de club uit en het gure steegje erlangs in. En daar neukten we. Ik weet niet waarom, maar we begonnen tegen de muur langs een stinkende container te neuken. Ik had haar lief zoals mijzelf – niet dus – maar trachtte toch teder te zijn. Haar wijsvinger penetreerde mijn mond en ik haar. Met klungelige, haast spastische trekken in mijn heup liet ik mijzelf klaarkomen. Zij kreunde wat maar kwam zelf niet tot een orgasme. Vier minuten duurde het denk ik, meer niet. We trokken onze kleren terug op zijn plaats en zeiden niets meer. We stonden daar gewoon nog een tijdje. Het was haast als een sprookje. Twee stukken afval in de eeuwigdurende nacht. Om het sprookje af te maken nam ik later die avond een overdosis slaappillen en alle andere medicatie die ik nog kon vinden in mijn armzalig appartement. En toen leefde ik nog lang en gelukkig, of zo.
__________________
Do you remember when we were transparent?
|