|
Zonder koffers naar Parijs.
Een lenteverhaal.
Het is lente, pas begonnen met de voorspelling dat het vrijdag gaat sneeuwen. Ik speel wat met een kwastje, helaas zonder verf. Het is een lenteochtend, die ik door zal brengen in eenzaamheid. Een lenteochtend die, niet als andere lenteochtenden dit jaar, mij vol verwachting laat. Maar ik weet niet waar ik verwachtingen voor heb, misschien was het wel het ontbijt dat me wacht, meerdere granen in een kom melk. Met een beetje suiker, terwijl ik aan jou denk. Het is oké, ik voel me goed. Mijn lichaam sleept zich naar beneden om de kom granenmelk en een kopje thee tot mijn bezit te maken. Ik zet ze op een dienblad en loop ermee naar het houten tuinhuisje, midden in mijn enorme tuin. Ik ben eenzaam.
Het dienblad belandt op de houten tafel, de geur van bloesem dringt mijn neusgaten binnen en tot mijn vreugde is de tuin vol in bloei. Het was even geleden sinds ik daar geweest ben, de tuin. De meeste dagen sleet ik binnen, achter mijn bureau, peinzend en slapend. Ik was enkele kilo’s kwijtgeraakt, kilo’s die er niet af zouden moeten gaan, maar die gewillig terug zouden komen als ik ze zou lokken met suikerklontjes. Ik glimlach tevreden en met mijn theelepeltje veroorzaak ik wolkjes melk in de thee. Steeds meer en meer, tot de thee bijna overstroomt en ik er nog net ervan kan nippen. Zulke dagen doen me plezier, heus waar, maar er is één ding dat ik mis. Ik mis de liefde. Ik mis jou, je zou goed naast me kunnen zitten, samen in het tuinhuisje in ene tuin vol bloesem. De achtergrond zou jou prachtig staan, geloof ik.
Maar ik ben alleen, jij bent nu ergens anders, misschien geniet je van je ontbijt in je eigen huis, misschien zwerf je door de straten op zoek naar het gefluister van de bladeren. Ze fluisteren mijn naam naar jou, jouw naam naar mij.
Met die gedachte giet ik het kopje thee achterover en verorber ik mijn melk met granen. De gedachte was lang, prettig, bijna even prettig als de gedachte aan jou. Ik laat het dienblad staan, luister zachtjes naar de wind. Hij fluistert echt je naam, iedere keer hoor ik hem weer.
Ik glimlach, zo zie je me graag en voor jou ben ik dan de heetste jongen. Je zou dan wel even verliefd op me worden. Bij die gedachte krijg ik het heet en kan niet stoppen met glimlachen. Het is net een droom, behalve dat ik weet dat het echt is. Ware liefde zit niet in dromen, ware liefde hangt in het heden. Als een zachte deken om me heen, als het dunne bloesje dat ik nu aan heb. Ik wou dat je me nu kon zien, je zou alleen maar verlangen en glimlachen.
Ik denk na, over jou, welke zinnen ik zal gaan gebruiken als ik jou dan eindelijk weer zie. Zal ik het wagen op een openingszin, die me soms erg goed bevallen, of zal ik het zo standaard mogelijk houden? Ikzelf heb geen idee, het is nu te laat om het aan jou te vragen. Maar eens zal ik samen met jou reizen, over de hele wereld, zonder koffers en zonder bestemming, om uiteindelijk verzadigd thuis te komen, alles gezien te hebben, ook van elkaar.
Zulke momenten willen me nog wel eens tot daadkracht aanzetten, zo ook dit moment. Ik stap naar binnen, vergeet de vogels niet te voeren en ga weer naar boven, naar de kamer die me tijdenlang gevangen hield omwille de macht van de pen. Nu zal ik die macht weer tentoonspreiden, ik ga je schrijven. Uit een la pak ik mijn mooiste briefpapier, zet mijn naam erop, gevolgd door de datum, en begin. Allereerst je adres, daarna teken ik twee kaartjes, die ons naar het einde van de wereld zouden moeten leiden. Ik laat me zachtjes leiden door mijn pen en de woorden die in me opkomen bij het denken aan jou. Tussen alle kladblaadjes, de verscheurde boeken en de restjes van mijn leven, mijn creativiteit en het welzijn van mijn creatie, schrijf ik aan jou.
Buiten hoor ik het zachte geluid van groene tongen, stukken uitgehold bamboe dat ik in de aarde heb gestoken, de wind speelt ermee. Je naam wordt gezongen door het bamboe en door de wind.
Ik schrijf de hele dag, brieven van enkele pagina’s lang. Ik teken mijn dromen op briefpapier, verscheur het en gooi het weg, steeds dezelfde woorden herhalend.
‘Het zal nooit zo perfect als jij zijn.’
Die avond zit ik buiten, in het tuinhuisje, en ik kijk uit over het weiland, waar de bloedrode zon ondergaat. Ik mis jou, je arm om me heen, mijn arm om jou heen.
In de duisternis van de ochtend wandelde ik alsof het nacht was, maar ik liet me niet wegjagen door de maan, niet beminnen door de sterren. Dit was een heldere lentenacht, de geur van nacht vermengd met zoete bloesem.
Kom bij me, naast me lopen. Blijf bij me als het water aan je enkels staat en als je langzaam dieper komt. Dieper, in gedachten verzonken merk je niet dat het water onder je kin zachtjes golft. Verder geleid door mijn handen, als de bodem te ver is en je hoofd verdwijnt.
Het water wordt langzaam stiller, de golfjes sterven weg en ineens is alles stil. De wereld kijkt toe hoe jij dieper gaat, steeds dieper. Het is dan ook een lentenacht, onder water is ook de geur van bloesem, voor jou, want iets anders is vanaf nu onmogelijk.
--
Alweer wat ouder, en niet af.
|