Ik mengde het deeg voor een chocoladecake in de keuken. De zon scheen en waaide naar binnen. Het was zomer, lief, zomer op de rand van herfst, tuimelend, zijn tenen op de rand van de afgrond. Niemand weet dat de zomer eigenlijk verliefd is op de herfst. Ze kussen elkaar half september. Kussen tot ze er rooie, oranje en gele wangen van krijgen.
Met de staafmixer in mijn rechterhand droomde ik.
Lief, noem ik je, in een wereld die allang geen ouderwets taalgebruik meer is gewend. Mijn woorden worden overschreeuwd door de toeters van auto’s en de bassende stem van de bloemenman, het schelle gerinkel van mobiele telefoons, het schaven van een kinderknie op straat, lang voordat ze jouw huis bereiken. Lief, fluister ik tegen je brievenbus, bang om mijn letters op papier te knallen en ze zo een stem te geven. Woorden op papier praten met bravoure, meer dan ik in me heb.
Ik droomde in de keuken en de mixer raasde in mijn hand. Eieren, suiker, meel, boter, magie. Ik ben zo’n meisje dat het deeg lekkerder vindt dan het eindresultaat. Ik geef niks om salmonella of schijterij, ik eet ook rustig een schaal kersen leeg. Het zit allemaal in je hoofd. Mensen die denken dat ze buikpijn krijgen rennen om de vijf minuten naar de wc, en zo schiet hun hoofdkramp recht door naar hun maag en darmen.
Kersen eet ik, lief, kersen zo zoet als je naam. Pitten zo hard als je handdruk. Ik spuug ze in de tuin en hoop op kersenbomen over een jaar of tien. Duizend keer jouw naam, negenhonderdachtennegentig keer jouw hand in de mijne, minus de twee pitten die ik door zal slikken. Lief, in de keuken.
De mixer stopt en maakt pirouettes, ontvlucht mijn vingers. Omdat ik nog droomde over jou waren mijn gedachten in de knoop en zo stak ik mijn hand in de kom. Eieren, suiker, meel, boter, bloed en stukjes nagel. De paniek slaat als een boze hand in mijn gezicht. Ik schrik en houd mijn vingers omhoog. Een voor een tel ik. Ze zitten er allemaal nog aan. Alleen de nagel van mijn linkerwijsvinger hangt er zielig bij. Jouw schuld, godverdomme, en opeens ben ik razend op je. Lief, hoezo lief? Jij zorgt ervoor dat ik praat en denk als een middeleeuwse simpele ziel, jouw schuld, mijn cake smaakt naar bloed, ik ben gewond, verminkt voor het leven, mijn hart is ziek, de zomer staat op het punt zich in de armen van de herfst te storten, maar ik blijf alleen!
Drie uur lang zit ik op een plastic wachtkamerstoeltje van de Eerste Hulp geperst, hondsbenauwd voor amputatie of gangreen. Als ik aan de beurt ben word ik door een zuster in een groenig kamertje geduwd. Ze kijkt sceptisch naar mijn vinger. Twee minuten later sta ik buiten, met een jodiumpleister rond mijn gewonde soldaat gewikkeld.
Zo makkelijk is het dus. Het woord lief streep ik voortaan door. Ik blijf ver van keukenapparatuur tot mijn nagel genezen is, en mijn hart ook.
__________________
Nou, dan spelen we toch geen levensweg.
|