Heej, dit verhaal is een beetje dramatisch, maar dat is nouw eenmaal mijn stijl van schrijven

Het is best lang, maar ik dacht ik zet er op wat ik nu heb en dan zie ik wel verder. Reacties graag!!
Hoofdstuk 1.
Verstrikt in een web,
Van leugens en verdriet.
Verdwaald in het duister,
Maar zonder jou kan ik niet…
Het is donker in het grote landhuis van de familie Blanche, de ramen en gordijnen zijn gesloten en de lichten zijn uit. Elke gang in het huis is gehuld in schaduw, elke hoek van elke kamer is spookachtig donker. En alleen als je goed kijkt, kun je een silhouet onderscheiden in die ene hoek, op de zolder. Die hoek waar nooit iemand kijkt, niemand zoekt en waar niemand graag komt. Die ene hoek waar alleen zij graag is, maar wat niemand weet. En nu zit ze daar al de hele dag, ze houd zich stil en heeft honger en dorst maar laat zich niet kennen. Ze huilt zachtjes en denkt terug aan vroeger. Hoe haar zusje Laurinde altijd riep: “Anna op!” en dan moest Anna haar optillen en laten rondzweven als een vliegtuig. Maar dat kon maar heel even, want haar zusje was altijd heel snel moe. En zodra er een ziekte ‘langskwam’ was Laurinde de eerste die hem kreeg en dan ook heel erg. Het was volgens de dokters een wonder dat ze het zo lang had volgehouden. Verleden tijd… niet meer dus. Anna begint weer te snikken, waarom moest het zo snel gebeuren!! Waarom?! Ze veegt haar tranen weg en staat op, ze is stijf en kan moeilijk bewegen maar ze moet weer naar beneden. Niet dat haar ouders ongerust zullen worden of zo, want die hadden altijd alleen maar tijd voor haar kleine zusje. Haar mooie kleine zusje Laurinde, met haar krullende goudblonde haar en hemelblauwe ogen. Anna zucht, haar moeder hield altijd meer van Laurinde, het leek zelfs alsof ze bang was voor Anna. Anna had, in tegenstelling tot haar zusje, pikzwart haar dat golvend tot haar middel kwam, en donkerbruine ogen. Ze hield van de donkere plekjes in het huis en van stilte. Dus haar moeder was bang voor haar en haar vader… tja… haar vader. Die was lang geleden al gestorven. Anna rekt zich uit en loopt de zolder uit, ze kijkt om zich heen en ziet de vertrouwde hoge donkere muren zonder ramen langzaam wegglijden in de schaduw. Maar goed dat haar ogen gewend zijn aan het donker, anders zou ze al lang gestruikeld zijn over de hutkoffers van haar moeder met de oude spullen erin die ze niet meer gebruikten. Voorzichtig trekt ze het luikje open en laat de trap uitklappen, met haar voet voelt ze waar de eerste tree zit en gaat erop staan. Dan laat ze zich zakken en loopt het trapje af. De overloop waar het stof inmiddels een dikke laag op de vloer heeft gevormd, begint te kraken en snel loopt ze naar de trap naar beneden. De eerste tree kraakt ook, en de tweede begeeft het net niet. Schuivelend loopt ze de trap af en gluurt dan om de hoek de eetkamer in. Daar zit haar moeder met haar handen in haar eens zulk mooie haar. Ja, haar moeder was eens heel mooi geweest, ze had donkerblond krullend haar, ze was slank en had groenblauwe ogen. Ze was ook vrij lang en had kleine sproetjes vlak onder haar ogen en op haar neus. Maar nu, nu was haar haar pluizig en hadden haar ogen die eens zo mooie glans verloren. Anna krijgt het benouwd en wil praten met haar moeder, ze haat het haar zo te zien. “Moeder” fluisterd Anna. Haar moeder draait zich met een ruk om en staat op. Ze beent op Anna af en slaat haar in het gezicht. “Waar ben je geweest!?” Krijst ze. “Anna schrikt, en strompeld naar achter. Maar haar moeder ziet het en grijpt haar haren. Anna schreeuwt het uit, van schrik en van de pijn. Maar moeder laat niet los, integendeel, ze trekt Anna aan haar haar naar de stoel en drukt haar er op. Ze kijkt haar aan en fluisterd dan met een angstaanjagende stem: “Waarom jij wel, en zij niet??” Ze pakt een sigaret en steekt hem aan. Ze wil hem in haar mond stoppen maar bedenkt zich en bulderd: “Waarom?!” Anna zit verstijfd van schrik en kan niets zeggen. De sigaret valt uit moeders biberende handen op een plas wisky, die ze eerder had gedronken. Opeens vliegen de vlammen omhoog en beginnen langzaam aan de houten vloer te eten. “Mam, laat me los we moeten hier weg!” Schreeuwt Anna. Haar moeder loopt langzaam achteruit en laat zich op de grond zakken. Anna rent naar haar toe en probeert haar overeind te trekken maar het wil niet. “Mam werk toch mee!! Alsjebliefd!” Anna trekt uit alle macht, maar haar moeder is toch echt te sterk. Anna begint te schreeuwen; “MAM!! Kijk niet zo naar me!! Kom nouw mee!!” “Ik moet bij Laurinde blijven…” Haar moeder glimlacht als ze dat zegt. Anna kijkt om zich heen en ziet dat het tijd is om hulp te halen, alleen red ze dit niet. Ze rent de eetkamer uit, naar de grote eikendeur. En rukt hem open. Snel rent ze naar het dichtstbijzijnde huis, dat 500 meter verderop licht. Als ze daar hijgend aankomt bonst ze hard op de deur, maar er word niet opengedaan. Anna rent het pad af naar het volgende huis dat weer 500 meter verderop ligt, en bonst daar op de deur. Ze wacht zo lang dat het wel een eeuwigheid lijkt, tot er iemand open doet. Een verschrikte man kijkt haar aan, en vraagt: “Wat doe jij hier Anna? Ben je hier helemaal heen gerend?” Ja, knikt Anna. “Kom… mee… meneer D’ibello” Hijgt ze. Ze wijst naar haar huis, waar nu al rook uit komt. “Mijn… moeder… is nog… binnen” De man kijkt nog meer geschokt naar het huis en rent dan achter Anna aan. Hijgend komen ze bij het huis aan. “Dit is waarom ik hier niet wilde wonen. Hier woont echt helemaal niemand… Ik zal naar binnen gaan om te kijken of ik je moeder kan helpen, blijf hier!!”
“NEE! Ik wil mee, het is mijn moeder!!” Schreeuwt Anna. Ze wil mee rennen maar word opeens van achter vastgegrepen. Ze kijkt om en ziet mevrouw D’ibello achter haar staan, dan stort ze in en begint te huilen. Ze huilt alles eruit, om haar zusje, haar moeder, haar ellendige leven en dan word alles opeens zwart…
“Is ze al bijgekomen??”
“Arme meid…”
Flarden van gesprekken komen aan in het hoofd van een bleek meisje op de grond. Er staan zwarte strepen van tranen op haar ietwat rode wangen en haar gezicht straalt angst uit. Langzaam knippert ze met haar ogen.
“Ze komt bij!!” Mevrouw D’ibello roept haar man, die snel komt aangerent.
“Anna?? Anna hoe voel je je??” Anna knippert met haar ogen en kijkt in het gezicht van meneer D’ibello, het is een zwart gezicht met een grote rode striem aan de zijkant. Opeens schiet het hele drama door haar hoofd: de zolder, haar moeder, de brand… Maar… Haar moeder!!!
“Mijn moeder!!” gilt ze. “Waar is mam?? Mam! Waar ben je?” Ze begint te huilen als niemand antwoord. “Maaam!”
“Rustig meisje… ssst, stil maar. Kom maar mee.” Een zachte hand streelt haar haren en dan pakken twee sterke armen haar op. Anna kijkt achterom en ziet een groepje mensen staan, ze herkent ze, het zijn mensen uit het dorp. Daar, de priester staat te bidden bij het puin wat eerst hun huis was. Nee, fout. Haar huis, zij is de enige die nog leeft. Dat is iets wat ze nu wel zeker weet, anders had iedereen haar allang verteld waar haar moeder is. Ze voelt een koude windvlaag langs haar komen en bibbert. Ze wil niet weten wat er verder met haar zal gebeuren, het kan haar ook niets schelen. Dus ze sluit haar ogen en laat de slaap over haar heen komen als een troostende deken.
Anna knippert met haar ogen… waar is ze? Voorzichtig gaat ze omhoog en kijkt om zich heen. Witte, steriele muren komen op haar af, er is één raam rechts van haar die uitkijkt op een mooi groen weiland met allemaal boerderijen.
“Ah! Je bent eindelijk wakker.” Een man met donker haar en een zwarte baard komt omhoog uit zijn stoel in de hoek van de kamer.
“Wie bent u? Waar ben ik?” Fluisterd Anna. De man glimlacht en gaat op de rand van haar bed zitten.
“Ik ben dokter Auqusu. Je bent in een ‘ziekenhuis’, zodat je in alle rust kunt herstellen van je trauma.” De man glimlacht naar haar. Maar Anna snapt er niets van.
“Welk trauma? Wat is er gebeurd dan?” De dokters wenkbrauwen gaan omhoog. En hij kucht.
“Weet je dat dan niet meer?” Anna kijkt de man verward aan… trauma?
“Je moeder… de brand…” helpt de dokter haar. Dan flitst het hele scenario door haar hoofd, haar moeder die daar zo vreemd lag, haar gestorven zusje. Ze kijkt de man aan en knikt, ze weet het weer. Opgelucht kijkt de man weer naar het blok dat op zijn schoot ligt. Hij krabbelt er iets op en legt hem dan weg.
“Nu ga ik je iets vertellen, wat je misschien erg pijn zal doen maar… het moet gezegd worden.” Anna schrikt, haar ogen gaan wijdopen en ze kijkt de dokter aan.
“Je bent hier eerder geweest. In dit ‘ziekenhuis’”
“Echt?” Antwoord Anna verbaast.
“Ja. Zal ik het uitleggen?” De dokter kijkt Anna afwachtend aan. Anna knikt.
“Oké, dan zal ik beginnen. Je was nog maar 8 jaar toen je hier kwam, en was een lief verlegen meisje. Je moeder leek zich, tot ieders verbazing, echter voor je te schamen. Zodra we samen in een kamertje zaten om te praten over haar conditie, ging jij op haar schoot zitten en legde je hoofd op haar schouder. Vertederd keek ik ernaar maar je moeder duwde je ruw van haar schoot. Ze begon tegen je te schreeuwen en stuurde je toen weg. Ze keek me verdrietig aan en legde me uit dat jij was geadopteerd en dat ze je opvoedde als haar eigen kind tot de tijd kwam dat je oud genoeg was om voor jezelf te zorgen. Maar dat ze er erg gestrest en depressief van raakte omdat ze ook nog een andere dochter had, die erg ziekelijk was. Aangezien dit een psychiatrisch ‘ziekenhuis’ is wou ze er met mij over praten.”
”W…wat? Mama is mijn moeder niet?” Vraagt Anna geschokt.
“Nee, het spijt me.”
“Maar, waarom woonde ik dan bij haar?”
De man zwijgt en sluit dan zijn ogen… “Het spijt me, dat weet ik niet”