Je pad is lang en recht.
Zonder zijwegen, losliggende
stenen of anders mossig gedruis.
Mijn meandert, gaat waar
ik niet gaan zou, of verdrinkt
mezelf als ik naalden slecht.
Jouw lamp brandt trouw
Zonder achteloze flikkering,
Altijd helder en altijd fel.
Mijn flakkert, als een
wasstaaf die buiten gloeit en
zou bezwijken in de kou.
Jij hebt de poorten gesloten,
als een tongewelf van steen,
jezelf afschermende tegen vuil.
Ik sta open voor alles.
Laat vodden en weetnietwat,
morsig geweld, zomaar bij me binnen.
Maar ik proef, ik leef,
met mijn lever met mijn longen
met de rest.
|