Nu de moed, of beter hysterie, der wanhoop hem te pakken had begon hij luid te krijsen en tegen te spartelen.
Hij was er van overtuigd dat hij ging sterven. Al zijn hoop was gesmolten als sneeuw in de zon toen die 2 mannen met hun demonische maskers hun intrede maakten in de cel waar hij dus zijn laatste dagen en uren had doorgebracht.
En daarom vocht hij.
Hij vocht voor zichzelf, voor zijn leven, voor zijn zoontje, voor zijn vrouw.
Hij vocht om het zonlicht terug te zien, om zich nog een keer te laten omarmen door haar warmte, hij wilde nog niet sterven. Niet hier, niet nu. Maar het gevecht dat hij vocht was tevergeefs. De twee hielden hem muurvast in bedwang.
Nog steeds spartelend leidden ze hem binnen in een grote, onderaardse ruimte, slechts schaars verlicht door paarse waskaarsen in kandelaars die hem deden .denken aan die in de kerk
De ruimte verschilde eigenlijk in weinig van zijn cel. Ze was ook gebouwd in donkere natuursteen, maar op bepaalde plaatsen waren de wanden behangen met robijnrode banieren met mysterieuze tekens op die hij vaag meende te herkennen.
Rond een zwartgranieten altaar op een verhoog met een rood pentagram op geschilderd zaten een honderdtal mensen, ook gekleed in gewaden met maskers op hun gezicht, heen en weer wiegend terwijl ze dreigende mantras neurieden.
Ze droegen dezelfde donkere gewaden als zijn twee bewakers maar bij sommigen waren tekens aangebracht die waarschijnlijk op hun rang duidden.
Ze leken allemaal zo in trance dat ze zijn lawaaierige entree niet eens schenen te bemerken.
Voor het altaar opgesteld stond een man die klaarblijkelijk de leider was, aangezien hij de meeste tekens op zijn gewaad had, en er ook het meest gestoord uitzag.
Hij richtte enkele woorden tot de neuriënde menigte in een vreemde taal en die begon vervolgens luid te juichen en iets in wat diezelfde taal moest zijn begon te scanderen.
Op zijn teken brachten de bewakers hem verder de ruimte in tot aan de voet van het altaar en de sekteleden begonnen opgewonden naar hem te wijzen en het scanderen verstomde tot een gefluister.
Met een tong die het niet gewoon leek om mensentaal te spreken, gebood de leider hem de treden van het altaar te bestijgen en op het altaar te gaan liggen.
Met knikkende knieën en een gebroken geest ging hij gewillig op het altaar liggen, wachtend op de dolkstoot die een einde aan zijn leven zou maken.
De leider haalde inderdaad een grote offerdolk van obsidiaan uit de plooien van zijn mantel,
Hief hem boven zijn hoofd en….
Toen zijn de mouwen van zijn gewaad naar beneden gleden bij het heffen van de dolk,
Onthulde zich een merkwaardige tatoeage op zijn voorarm.
Een tatoeage die hij nog maar 2 maal gezien had…
__________________
"nu nog hopen dat niemand anders een verhaal instuurt en de kat is in het bakkie..."
|