|
Het verhaal van de hulpsinterklaas en de witte Tim
Het is vrijdag 1 december en omdat wij thuis ons sinterklaasfeest altijd op de vrijdag voor de 5e willen vieren, is deze dag ingepland als pakjesavond. Het is nu tijd om de surprises tevoorschijn te halen en aan elkaar te geven en onze amateuristische poëzietalenten te tonen. Het moet zoals altijd een avond vol gezelligheid worden, waarin gelachen wordt om persoonlijke grappen en wij het leven één moment niet serieus nemen. Wij verheugen ons erop en ik in het bijzonder, want ik heb, in tegenstelling tot andere jaren, een echte wens voor het cadeau dat ik zal krijgen. Dit jaar wil ik er ook echt iets mee doen.
Eerst is mijn moeder aan de beurt, voor wie ik een hockeystick met pianotoetsen heb gemaakt. “Wat is de Sint origineel dit jaar!” zegt ze met een knipoog naar mij. Ik weet ook wel dat ik origineel ben, dat hoeft ze mij niet te vertellen, maar toch vleit het me wederom. Ik ben de originele Sinterklaas en dat zullen ze weten ook.
Niet lang daarna ben ik aan de beurt. Mijn hart klopt en ik hoop te krijgen wat ik heb gevraagd. O, wat ben ik vol verwachting en ik kijk naar boven, naar de lamp aan het plafond, het licht dat mij zal helpen en in stilte spreek ik hem aan “Schijn, en toon mij mijn geschenk, dat ik van u heb gevraagd en van niemand anders, ook niet van degene van wie ik het zal krijgen. Maak van mij de Sint.” Natuurlijk is er verder geen tijd om naar de lamp te kijken, omdat mijn naasten het gedicht willen horen. Het gedicht wat mij verder niet zoveel kan interesseren, maar dat ik toch zal voorlezen, om die amateur in mijn familie tevreden te stellen en zodat we elkaar kunnen vertellen hoe mooi de gedichten dit jaar weer zijn en hoeveel werk de Sint er dit jaar in heeft gestoken. Mijn nonchalance zoveel mogelijk verbergend, lees ik:
Beste Jij, (lees luid en duidelijk voor!)
De goedheilig man zat te overwegen,
wat hij jou zou geven.
een kussen, voor op je fiets,
nee dat leek zijn baardhoofd maar niets.
Een bundeltje vol van droeve gedichten,
geschreven door (en voor) nichten,
is ook niet zo,
leuk en zo.
Dit wordt jouw ware surprise,
het is niet zomaar een vieze,
het is werkelijk een mooie,
een ongestorven dooie.
Kijk uit, voor je hoofd want die kun je,
goed gebruiken dunkt me.
Maar bij het zien van de verwelkte tulpen,
die de lente ons wilde geven,
zocht ik naar mei en niet naar jou,
voor de te schenken cadeaus.
Ik hoop te kunnen aanvaarden,
jouw eventuele ontevredenheid,
die ook de zwarte zwaluwen zullen zien,
mijn tranen zullen tellen voor vijf, sindsdien.
Een wijze les van normen en waarden,
geeft de goedheid jou mee,
doe het juiste, vergeet het kwade,
niet driemaal fout, altijd meteen goed raden.
De opvolger ben jij, dat heb je correct,
nu maar hopen dat Piet je snoep wil geven,
zodat je iets om te kauwen hebt,
want van kranten kan je niet leven, Nicolaas.
Natuurlijk heb ik de zaken goed voorspeld. “Enig hoor, wat een mooi gedicht!” “Hier is een ware dichter aan te pas gekomen.” “Prachtig, heel mooi.” Maar daar heb ik niets meer mee te maken, ik weet nu vrijwel zeker dat mijn wens uit zal komen. Een traantje durf ik bijna niet weg te pinken, maar de vraag is of het pinken meer of minder op zal vallen dan de traan die inmiddels op mijn wang leunt. Ik denk te lang en mijn moeder zegt: “Zo, hij is er helemaal van ontroerd.” Ik glimlach en haal verontschuldigend mijn schouders op en zeg: “Wat woorden met je kunnen doen, het blijft mij altijd verbazen. Het raakt me zo diep, zelfs mijn galblaas voelt die volmaaktheid.”
De gebruikelijke rituelen worden uitgevoerd, maar tegelijkertijd vergeet ik hoe ze gegaan zijn. Ik kan me maar op één ding richten en dat is het cadeau. Op de wc, waar ik blijkbaar naartoe moest volgens een of ander verstopt briefje, hangt een pop, van papier-maché. De pop hangt aan een touw. De pop heeft een baard en een mijter. De pop stelt sinterklaas voor. Een gilletje ontsnapt aan mijn mond. “Laat je maar gaan”, zegt moeder. Ik schreeuw en met geweld grijp ik de kleren van sinterklaas en ik kleed me ter plekke om en ik kijk in de spiegel en zie de opvolger. Er ontbreekt nog iets. Iemand, eigenlijk.
Ik loop naar buiten en ik kijk om mij heen. Kinderen zien mij en met twinkelingen in hun ogen vragen ze om snoep. “Jullie zijn zout geweest dit jaar, wegwezen.” zeg ik en ik lach. Zij lachen ook, maar hun gezicht betrekt als ik zonder nog acht op hun te slaan doorloop en aanbel bij het eerste het beste huis. Een man van in de vijftig doet open. Hij heeft een bril en hij kijkt me verwonderd aan. “Zou u niet morgen pas komen?” Ik zeg ongeveer een minuut lang niets en laat hem nog even verwonderd kijken en daarna vraag ik: “Hebben jullie negers in huis?” Zijn verwondering verdubbelt en hij zegt: “Nee, mijn vrouw en ik wonen hier en we hebben één zoon, een blanke.” “Mag ik hem even lenen? Het is voor de kinderen in dit land, we moeten laten zien dat niet de zwarten maar de witten onze slaven zijn.” De man haalt zijn schouders op en glimlacht. Ik kijk hem diep in de ogen aan en hij loopt naar binnen en roept “Tim! Sinterklaas heeft je nodig, help met hem de kinderen!”
Zo gebeurt het dat Tim en ik over straat lopen. Tim is mijn knecht, witte Tim. Kinderen lopen op ons af en roepen “Sinterklaas, sinterklaas!” en dan zien ze witte Tim en weten ze niet wat te zeggen. “Het is witte Tim, kinderen, jullie zien het goed. Zeg maar dag tegen witte Tim. Heeft witte Tim misschien snoep voor jullie?” maar witte Tim zegt “Kinderen, kinderen. Wat hangen jullie op straat? Het wordt tijd voor een nieuw beleid in Nederland. Jullie dragen een pet en daarom gaan jullie in de zak.” Hij voegt de daad bij het woord en terwijl ik de verbijsterde jongens in de gaten houd, zoekt hij een vuilnisbak op, keert die zorgvuldig om en haalt de vrijwel lege zak eruit. “Niet doen!” en tranen leunen op hun wangen maar ik heb ze vast, er wordt niet gevlucht. Witte Tim tilt ze één voor één op en stopt ze in de zak. “Zorg je wel dat je blonde haar niet vuil wordt, witte Tim?” vraag ik ongerust, maar hij is zorgvuldig. Hij weet ze er allemaal in te krijgen en met de zak kleuters lopen we verder.
“Vraag het maanlicht naar welk huis we toe moeten, witte Tim.” Witte Tim twijfelt geen moment: “Maanlicht, waar moeten wij heen, om onze heldendaden uit te voeren?”…”Hij antwoordt niet, Sinterklaas.” “Je moet nog veel leren, maar dat is niet erg. Hij zegt dat we de tweede straat rechts moeten nemen en dan het huis met de meeste bakstenen.” “Komt voor de slager!” We lopen, op weg naar het bakstenenparadijs en we bellen aan. We horen kinderenstemmen zingen en roepen, dan openen twee meisjes met grote ogen de deur. Ik zeg “Wees niet bevreesd, ook al is hij wit als papier, het interesseert mij geen zier, laat de deur gerust op een kier en blijf staan, hier. Willen jullie cadeautjes?”
We wachten het antwoord niet af en witte Tim gooit de zak, waaruit de hele tijd nog kreetjes hebben geklonken, naar de kinderen, die achterover vallen; “Vangen! En veel plezier ermee. Onthoud goed, Sinterklaas is jullie beste vriend.” “Kom, Tim, we moeten nog meer cadeaus vangen en geven, opdat wij de kinderwens van alle Nederlanders bevredigen.”
|