| 
		
		Ik had een droom over je
 het begon te dagen en beiden ontwaakten wij en
 onvermijdelijk beseften we de liefde en verloren
 die ochtend ons verstand.
 Lijfelijk rekten we ons uit en spraken over de woorden
 in onze ogen en hoe ongelofelijk dat we elkaar niet
 eerder vonden. We zouden reizen met treinen, ver weg
 van hier en onszelf in elkaar hervinden.
 
 En in die trein wijl de koeien vervlogen achter
 de ruiten maar zonder interesse evenmin als wij
 voor hen reden wij voor vier dagen en wij spraken
 slechts het hoognodige, met huizen die keken en
 mensen die wisten en honden die met schooiende snuiten
 de coupé verkenden.
 Wij zagen elkaar maar ook anderen die jou
 herkenden en vonden dat jij niet paste bij mij,
 dat ik niet hoorde te dromen, dat mijn onvolkomen
 heid jouw volmaakte ogen leek te bedriegen en ik
 slechts de werkelijkheid verdien.
 
 Zo reden wij uren en dagen en het leek wel weken
 achtereen, de zomer verschroeide de velden en
 de bomen verloren hun bladeren en na de eerste sneeuw
 herkenden we de lente opnieuw. Had ik waarlijk
 kunnen schrijven, had je dwarrelende gedachten
 gevangen op papier gezet zodat we samen later hadden
 gelachen en herlezen waar we waren geweest.
 
 Maar ook treinen vinden hun einde en waar we gingen slapen
 wensten we elkaar goedenacht en kusje en lief ik hou van je
 en droom zacht vannacht.
 
 Daar had ik een droom over je,
 je naam was Remko,
 maar je lach was niet anders
 en je krullen zijn nooit veranderd.
 
		
		
		
		
		
			  |